ECLI:NL:CRVB:2018:1212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
16/7317 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in het kader van een verzet tegen een eerdere uitspraak van 25 augustus 2017. In die eerdere uitspraak werd het verzoek om herziening van een eerdere beslissing van de Raad van 14 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. T. de Boer, had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. Tijdens de zitting op 1 maart 2018 waren het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de belanghebbende, Stichting Trivium Lindenhof, niet verschenen.

De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van 25 augustus 2017 berustte op het feit dat het griffierecht niet tijdig was betaald en dat er geen recente machtiging was overgelegd door de gemachtigde van verzoekster. Verzoekster had eerder een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit was afgewezen omdat zij geen relevante financiële gegevens had overgelegd. In het verzet werd opnieuw aangevoerd dat verzoekster in een andere procedure was vrijgesteld van griffierecht en dat de machtiging geldig was. De Raad oordeelde echter dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die haar verzuim konden rechtvaardigen.

De Raad benadrukte dat, ondanks de vrijstelling in een andere procedure, verzoekster verplicht was om recente informatie te verstrekken. Ook werd opgemerkt dat de overgelegde machtiging dateerde van 20 oktober 2014, terwijl de Raad het recht heeft om een recente machtiging op te vragen. Gezien deze overwegingen verklaarde de Raad het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 april 2018
16/7317 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 september 2016, 14/6472
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting Trivium Lindenhof (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met
artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 25 augustus 2017 heeft de Raad het namens verzoekster door mr. drs. T. de Boer ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 september 2016, 14/6472, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 25 augustus 2017 heeft mr. drs. De Boer verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 maart 2018, waar het Uwv en belanghebbende met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 25 augustus 2017 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat (de gemachtigde van) verzoekster geen recente machtiging heeft overgelegd.
Voorafgaand aan de uitspraak van 25 augustus 2017 is het namens verzoekster gedane beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht afgewezen, omdat verzoekster geen gegevens heeft overgelegd omtrent haar financiële situatie.
In verzet is - wederom - aangevoerd dat de Raad in een andere procedure van verzoekster
het beroep op betalingsonmacht heeft toegewezen en dat de overgelegde machtiging geldig is. Daarnaast is aangevoerd dat verzoekster voor de behandeling van de zaak 14/6472, tegen welke uitspraak het verzoek om herziening is gericht, wel griffierecht heeft betaald, terwijl het door haar aan de orde gestelde probleem ten onrechte nooit is behandeld, getoetst en beoordeeld.
De Raad is van oordeel dat verzoekster in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. Dat verzoekster in een andere procedure is vrijgesteld van betaling van griffierecht, neemt niet weg dat zij desgevraagd de nodige recente informatie dient te verschaffen. Daarnaast is in artikel 8:41, eerste lid, in samenhang met artikel 8:108, tweede lid, van de Awb voorgeschreven dat van de indiener van een verzoek om herziening een griffierecht wordt geheven. Ten slotte overweegt de Raad dat de door de gemachtigde van verzoekster overgelegde machtiging dateert van 20 oktober 2014 en dat de Raad bevoegd is een recente machtiging op te vragen.
Gelet op het voorgaande moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

LO