In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant had zich op 17 februari 2016 gemeld voor bijstand en gaf aan alleenstaand te zijn en bij zijn ouders te wonen. Na zijn aanvraag voerden handhavingspecialisten van de gemeente Amsterdam een onderzoek uit, waarbij ook een huisbezoek gepland was. Appellant gaf toestemming voor dit huisbezoek, maar op de afgesproken dag was er niemand thuis. De medewerkers van de gemeente hebben appellant niet geïnformeerd dat het niet kunnen afleggen van het huisbezoek zou kunnen leiden tot afwijzing van zijn aanvraag. Uiteindelijk werd zijn aanvraag op 18 maart 2016 afgewezen, omdat hij de medewerkingsverplichting zou hebben geschonden.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep betwist appellant dat hij heeft geweigerd mee te werken aan het huisbezoek en stelt dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van het niet kunnen afleggen van het huisbezoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat appellant onvoldoende medewerking heeft verleend. De Raad concludeert dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld en vernietigt de aangevallen uitspraak. De Raad draagt het college op om binnen twee maanden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het nog niet zeker is hoe het nieuwe besluit zal luiden. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-.