ECLI:NL:CRVB:2018:1138
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende duidelijkheid over financiële situatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) is afgewezen. De appellant, die eerder bijstand ontving, had zijn bijstand zien intrekken vanwege het niet verschijnen op oproepen. Na een nieuwe aanvraag in 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag afgewezen, omdat de appellant onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie. De appellant heeft tijdens een gesprek verklaard dat hij sinds de intrekking van zijn bijstand in 2014 geen inkomen meer had en dat hij financieel werd ondersteund door zijn (ex-)vriendin. Echter, het college vond dat de appellant niet met controleerbare stukken had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij wel degelijk bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie, waaronder verklaringen van zijn (ex-)vriendin en een overeenkomst van geldlening. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 25 maart 2014 tot 29 april 2016 geen geregistreerde inkomsten had en dat zijn verklaringen niet voldoende waren om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.