ECLI:NL:CRVB:2018:1074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17/5555 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing waarbij haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en deze termijn op 28 juni 2017 begon. Het hogerberoepschrift was pas op 10 augustus 2017 ontvangen, wat betekent dat het te laat was ingediend. Appellante voerde in verzet aan dat zij door haar financiële situatie geen juridische hulp kon inschakelen en dat de termijnoverschrijding slechts één dag betrof. Tevens wees zij op de slechte postbezorging van PostNL en stelde dat de rechtbank de uitspraaktermijn had kunnen verlengen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat zij niet in verzuim was. De termijn voor het indienen van een beroepschrift wordt als een fatale termijn beschouwd, en de verlenging door de rechtbank wordt gezien als een termijn van orde. De Raad benadrukte dat het risico van een late verzending van het beroepschrift voor rekening van de verzender komt. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier N.L. Kuipers.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 april 2018
17/5555 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juni 2017, 16/5394 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 11 oktober 2017 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 maart 2018, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017 berust op de overwegingen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In artikel 6:7 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:8, 6:9 en 6:24 van de Awb is het volgende bepaald ten aanzien van de beroepstermijn voor het indienen van hoger beroep.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hierbij wordt de poststempel als uitgangspunt genomen voor de datum van ter postbezorging.
De aangevallen uitspraak is op 27 juni 2017 in afschrift aan partijen verzonden. De termijn voor het instellen van hoger beroep ving dus aan op 28 juni 2017, de dag na bekendmaking. De laatste dag dat het hogerberoepschrift kon worden ingediend was op 8 augustus 2017, zes weken na bekendmaking van de uitspraak. Het hogerberoepschrift is op 10 augustus 2017 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 9 augustus 2017 ter post bezorgd.
In verzet heeft appellante te kennen gegeven dat zij geen juridische hulp kon inschakelen in verband met haar inkomenssituatie. Appellante geeft te kennen dat het om een termijnoverschrijding van slechts één dag gaat, daarbij wijst zij op de slechte postbezorging van PostNL. Ook voert appellante aan dat de rechtbank de uitspraaktermijn wel twee keer mag verlengen.
De Raad is van oordeel dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet verzuim is geweest. De in artikel 6:7 van de Awb genoemde beroepstermijn dient te worden aangemerkt als een fatale termijn. De termijn die de rechtbank heeft verlengd dient te worden aangemerkt als een termijn van orde. Appellante heeft het risico genomen door aan het einde van de
- fatale - beroepstermijn het hogerberoepschrift per post te verzenden. Volgens vaste jurisprudentie komt dit voor rekening van de verzender.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

IJ