ECLI:NL:CRVB:2018:1072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17/444 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant had verzet aangetekend en stelde dat het griffierecht op 24 juli 2017 was betaald, maar dit was na de gestelde termijn. Tijdens de zitting op 1 maart 2018 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad overwoog dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. Tevens werd het beroep tegen het besluit van 17 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep ook doorwerkt naar het beroep van rechtswege. De Raad besloot dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- aan appellant zou worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 april 2018
17/444 WAO-V, 17/1804 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2016, 16/5365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 juli 2017 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 maart 2018, waar beide partijen – het Uwv met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 21 juli 2017 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 17 februari 2017 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant te kennen gegeven dat het griffierecht op 24 juli 2017 is betaald. Dit is (ruim) na afloop van de gestelde termijn. Appellant heeft geen verklaring gegeven voor de te late betaling van het griffierecht. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 124,-) zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Aansluitend overweegt de Raad nog het volgende. Het Uwv heeft op 17 februari 2017 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen ter vervanging van het in beroep bij de rechtbank bestreden besluit. Op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb maakt het besluit
van 17 februari 2017 deel uit van dit geding in hoger beroep. Dit roept de vraag op of
de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep doorwerkt in de ontvankelijkheid van
het beroep van rechtswege. Met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(vgl. de uitspraak van 14 mei 2008, LJN BD1470) is de Raad van oordeel dat dit slechts het geval is voor zover het gebrek aan het hoger beroep zich naar zijn aard ook tot het beroep
van rechtswege uitstrekt. Deze situatie doet zich hier voor. In de uitspraak van de Raad van
21 juli 2017, die blijkens de in de kop van die uitspraak vermelde zaaknummers ook betrekking heeft op het besluit van 17 februari 2017, is nagelaten het beroep tegen dat besluit uitdrukkelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Ter voorkoming van onduidelijkheid zal de Raad dat in deze uitspraak alsnog doen.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 februari 2017 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- door de griffier van de
Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

LO