ECLI:NL:CRVB:2017:968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
15/7150 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering ANW op basis van verzekeringsvoorwaarden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een Oostenrijker, had een nabestaandenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van zijn echtgenote, die in Nederland verzekerd was geweest. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 14 van de ANW. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de echtgenote van de appellant op het moment van haar overlijden niet in Nederland woonde of werkte, en dus volgens Nederlands recht niet verzekerd was onder de ANW. Echter, op basis van artikel 51, derde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004, kan de echtgenote geacht worden verzekerd te zijn voor de ANW, omdat Oostenrijk een uitkering aan de appellant verschuldigd is. Desondanks voldeed de appellant niet aan de specifieke voorwaarden van artikel 14 van de ANW, die onder andere vereisen dat de nabestaande een ongehuwd kind heeft of arbeidsongeschikt is.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet aan de voorwaarden voldeed en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, met A.M.C. de Vries als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.

Uitspraak

15/7150 ANW
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 september 2015, 15/2270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Oostenrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Oostenrijkse nationaliteit en woont in Oostenrijk. Appellant is op
[datum] 1995 gehuwd met [naam echtgenoot] . [naam echtgenoot] is in Nederland geboren, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont sinds 1995 bij haar echtgenoot in Oostenrijk. [naam echtgenoot] is op [overlijdensdatum] 2014 overleden. [naam echtgenoot] is van 9 juni 1968 tot en met 11 april 1995 verzekerd geweest ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Zij is vervolgens verzekerd geweest ingevolge de Oostenrijkse wetgeving.
1.2.
In verband met het overlijden van zijn echtgenote heeft appellant een nabestaandenuitkering aangevraagd in Oostenrijk en in Nederland. Aan appellant is met ingang van 12 oktober 2014 een Oostenrijks nabestaandenpensioen (Witwerpension) toegekend van € 232,98 per maand.
1.3.
Bij besluit van 27 november 2014 heeft de Svb de aanvraag om een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW afgewezen omdat appellant niet voldoet aan de criteria van artikel 14 van de ANW.
2. Bij beslissing op bezwaar van 27 februari 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft er daarbij op gewezen dat de echtgenote van appellant weliswaar niet verzekerd was ingevolge de ANW maar dat wel een recht op een
ANW-nabestaandenuitkering geopend kan worden op grond van EG-regelgeving omdat appellant een weduwnaarspensioen uit Oostenrijk ontvangt. Appellant voldoet echter niet aan de voorwaarden genoemd in artikel 14 van de ANW.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard onder verwijzing naar de ANW en naar artikel 51, derde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Vo 883/2004).
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat zijn echtgenote in Nederland heeft gewerkt en verzekerd is geweest. De Oostenrijkse nabestaandenuitkering is alleen gebaseerd op de verzekerde tijdvakken in Oostenrijk. De Nederlandse tijdvakken zijn niet meegerekend. Daarom heeft appellant naar zijn mening recht op een nabestaandenpensioen uit Nederland.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden, op [overlijdensdatum] 2014, niet in Nederland woonde of werkte en daarom volgens Nederlands nationaal recht toen niet verzekerd was ingevolge de ANW. In bepaalde omstandigheden is dat echter geen noodzakelijke voorwaarde voor een recht op uitkering.
4.2.
Op 1 mei 2010 is Vo 883/2004 in werking getreden. In artikel 51, derde lid, van
Vo 883/2004 is bepaald dat indien de wetgeving van een lidstaat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene verzekerd is op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, deze voorwaarde geacht wordt te zijn vervuld indien de betrokkene op dat moment krachtens de wetgeving van de andere lidstaat tegen hetzelfde risico verzekerd is, of de andere lidstaat wegens de realisering van hetzelfde risico een uitkering aan de betrokkene verschuldigd is.
4.3.
De echtgenote van appellant is in het verleden in Nederland verzekerd geweest tegen de financiële gevolgen van haar overlijden voor nabestaanden. Voorts is gebleken dat Oostenrijk wegens de realisering van hetzelfde risico een uitkering aan haar nabestaande, appellant, verschuldigd is. Daarom kan zij op grond van de fictie van artikel 51, derde lid, van
Vo 883/2004 verzekerd worden geacht voor de ANW en kan appellant een recht op een pro rata uitkering uit Nederland hebben. Het niet verzekerd zijn van zijn echtgenote ingevolge de ANW kan appellant niet worden tegengeworpen, eventuele andere eisen van de ANW echter wel.
4.4.
Artikel 14, eerste lid en onder a, van de ANW bepaalde ten tijde in geding dat recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
‘a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is (1) op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of (2) op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1 en 2 bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren; of
c. geboren is voor 1 januari 1950.’
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet gebleken is dat appellant voldoet aan een van deze voorwaarden. De Svb heeft terecht een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW geweigerd omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 van de ANW.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen, vloeit voort dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) A.M.C. de Vries

UM