ECLI:NL:CRVB:2017:944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
15/5373 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsverlening na maximale vakantieperiode zonder dringende reden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Algemene ouderdomswet en de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante meldde op 30 januari 2014 dat zij op vakantie ging naar Ghana en op 3 april 2014 zou terugkeren. Echter, op 7 april 2014 meldde zij dat zij wegens ziekte niet in staat was om te reizen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) beëindigde de AIO-aanvulling per 6 mei 2014, omdat appellante langer dan dertien weken buiten Nederland verbleef en niet aannemelijk had gemaakt dat zij door ziekte niet kon terugkeren.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door haar medische toestand niet in staat was om terug te keren en dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde tijdens haar verblijf in Ghana, aangezien zij daar medische zorg ontving en door familie werd verzorgd. De Raad concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren die bijstandsverlening rechtvaardigden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep besloot dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15.5373 WWB

Datum uitspraak: 21 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juli 2015, 14/8357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. dr. Dayala. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. Kort-Schenk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving op haar ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Op 30 januari 2014 heeft appellante de Svb telefonisch gemeld dat zij op 3 februari 2014 op vakantie gaat en op 3 april 2014 terug zal komen. Op 7 april 2014 is namens appellante aan de Svb doorgegeven dat appellante nog in Ghana is en wegens ziekte niet in staat is om te reizen.
1.3.
Bij besluit van 19 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 november 2014 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante beëindigd met ingang van 6 mei 2014. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante langer dan dertien weken buiten Nederland heeft verbleven. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in verband met ziekte niet kan reizen. Niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de WWB om aan appellante bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij wegens haar medische toestand niet in staat was te reizen en tijdig terug te keren naar Nederland. Er was sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellante op 6 mei 2014, de datum van beëindiging van de AIO-aanvulling, langer dan de toegestane periode van dertien weken buiten Nederland verblijf heeft gehouden. Niet is in geschil dat appellante daarom vanaf 6 mei 2014 was uitgesloten van bijstand. In geschil is of appellante desondanks recht had op bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028) doen zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld zich voor indien sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.3.
In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen zeer dringende redenen gelegen als hiervoor vermeld. Nog daargelaten of appellante gevolgd kan worden in haar betoog dat zij aansluitend op de haar toegestane dertien weken wegens haar medische situatie niet kon terugkeren naar Nederland, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor in behoeftige omstandigheden is komen te verkeren. Tijdens haar verblijf in Ghana heeft appellante, die tegen ziektekosten was verzekerd, medische zorg gekregen en is zij opgevangen en verzorgd door familie. De omstandigheid dat appellante door de beëindiging van de AIO-aanvulling in financiële problemen is geraakt vormt geen zeer dringende reden als in de hiervoor bedoelde zin.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

HD