Uitspraak
24 december 2015, 15/2580 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds 1992 werkzaam was bij Rijkswaterstaat, heeft een vaststellingsovereenkomst getekend met de minister, waarin afspraken zijn gemaakt over de beëindiging van haar ambtelijk dienstverband. De overeenkomst bepaalde dat het dienstverband per 1 april 2014 zou eindigen en dat appellante een reguliere Individueel Naastwettelijke Regeling (INR) zou ontvangen. De minister verleende appellante eervol ontslag op basis van deze overeenkomst.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij onder druk is gezet om de overeenkomst te tekenen en dat zij geen andere keuze had. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat appellante niet in staat was om haar wil te bepalen. De Raad stelt vast dat appellante goed geïnformeerd was over haar situatie en dat zij de mogelijkheid had om de overeenkomst te bespreken met haar adviseur voordat zij deze ondertekende. De stelling van appellante dat haar toezeggingen zijn gedaan die niet zijn nagekomen, wordt eveneens verworpen, omdat dit niet blijkt uit de overeenkomst.
De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat nakoming van de gemaakte afspraken niet van appellante kan worden verlangd. De minister heeft de overeenkomst nageleefd en appellante heeft zelf gekozen voor de beëindiging van haar dienstverband. Het hoger beroep wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.