ECLI:NL:CRVB:2017:882
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar zoon, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de toepassing van de kostendelersnorm, waardoor de bijstandsuitkering van verzoekster was verlaagd. Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij meende dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast en zij recht had op bijstand voor een alleenstaande.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de aanvraag voor een voorlopige voorziening beoordeeld. Volgens de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien er sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster en haar zoon samen voldoende middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Ondanks de bewering van verzoekster dat zij een toenemende schuldenlast heeft, zijn er geen concrete bewijzen overgelegd die deze claim ondersteunen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek is kennelijk ongegrond verklaard, en de voorzieningenrechter heeft besloten om buiten zitting uitspraak te doen. De beslissing is op 28 februari 2017 openbaar uitgesproken.