ECLI:NL:CRVB:2017:854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
15/473 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijstand wegens niet verschijnen en niet verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) die door appellante is ingediend. Appellante is niet verschenen op een uitnodiging voor een gesprek met het college van burgemeester en wethouders van Groningen, wat heeft geleid tot de buiten behandelingstelling van haar aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zonder geldige reden niet op het gesprek is verschenen en dat zij ook niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft aangevoerd dat zij verhinderd was door een tandartsafspraak, maar de Raad oordeelt dat zij dit niet tijdig heeft gemeld. Ook heeft appellante niet voldaan aan de verzoeken om aanvullende gegevens, wat de beslissing van het college om de aanvraag niet verder te behandelen heeft gerechtvaardigd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

15.473 WWB, 15/7678 WWB

Datum uitspraak: 28 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 6 januari 2015, 14/3774 (aangevallen uitspraak 1), en 6 november 2015, 15/1996 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Namens appellante is
mr. Bakker verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 februari 2014 heeft appellante een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 27 februari 2014 heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 10 maart 2014 om 11.00 uur, onder medeneming van nader genoemde gegevens. Daarbij is appellante te kennen gegeven dat als zij zonder afmelding of geldige reden niet verschijnt, haar aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen. Appellante is niet op het gesprek verschenen.
1.2.
Bij besluit van 10 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat appellante zonder voorafgaand bericht niet op het gesprek is verschenen.
1.3.
Op 8 december 2014 heeft appellante opnieuw een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB ingediend. Bij brief van 11 december 2014 heeft het college appellante verzocht uiterlijk 19 december 2014 nader genoemde gegevens over te leggen. Omdat appellante niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, heeft het college bij brief van 7 januari 2015 appellante verzocht uiterlijk 15 januari 2015 gegevens te verstekken, waaronder de bij brief van 11 december 2014 gevraagde bankafschriften in pdf-formaat over de periode van 5 augustus 2014 tot en met 3 november 2014, met hierop duidelijk zichtbaar het saldo per de datum van de afschriften. Het college heeft hierbij vermeld dat de reeds ingeleverde afschriften niet aan de eisen voldoen. Aanvullend heeft het college verzocht bankafschriften over de periode 4 november 2014 tot 7 januari 2015 te verstrekken. Daarbij is appellante, onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb, erop gewezen dat als zij de gegevens niet tijdig inlevert, haar aanvraag niet verder kan worden behandeld.
1.4.
Bij besluit van 19 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2015 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van 7 januari 2015 (lees: 8 december 2014) buiten behandeling gesteld, omdat appellante de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
2. Bij aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden
besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Aangevallen uitspraak 1
4.2.
Niet in geschil is dat appellante niet op het gesprek van 10 maart 2014 is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij door een afspraak bij de tandarts verhinderd was om op het gesprek te verschijnen en dat zij dat ook heeft bericht aan het college. Appellante heeft ten onrechte geen nieuwe uitnodiging gekregen voor een gesprek.
4.4.
Deze beroepsgronden slagen niet. Niet in geschil is dat appellante op de dag van het gesprek eerst om 16.32 uur, dus ruim na het geplande tijdstip, heeft gebeld met het front office van de gemeente met de mededeling dat zij niet is verschenen. Indien appellante wegens zwaarwegende omstandigheden verhinderd was om op het gesprek te verschijnen had zij hiervan tijdig aan het college melding moeten maken. De gestelde omstandigheid dat het haar ontschoten was om te bellen, komt voor risico van appellante. Verder biedt de tekst van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat haar een tweede hersteltermijn had moeten worden gegund. Dat het in veel gemeentes bestendige praktijk is om een tweede termijn te bieden, betekent niet dat het college dit eveneens had moeten doen. Anders dan appellante ter zitting heeft betoogd, behoefde het college in de omstandigheden van appellante daartoe evenmin aanleiding te zien. Gelet hierop bestaat geen grond om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2
4.6.
Appellante heeft betoogd dat zij zoveel mogelijk gegevens tijdig aan het college heeft doen toekomen. De bankafschriften waren op haar computer goed zichtbaar, maar bij het printen zijn wat gegevens verloren gegaan. Gebruikelijk is dat het college vraagt om deze gegevens te laten zien tijdens een afspraak bij het college. Appellante heeft op 9 januari 2015
telefonisch nadere informatie verstrekt aan het college, waarbij zij heeft verklaard dat bepaalde informatie al in het bezit was van het college. Het college had appellante daarna schriftelijk moeten benaderen. Dit betoog slaagt niet.
4.7.
Vaststaat dat de gevraagde gegevens niet volledig zijn verstrekt binnen de in de brief van 7 januari 2015 gegeven hersteltermijn, nu appellante geen nieuwe afschriften in pdf-formaat heeft overgelegd. Het college was niet gehouden appellante uit te nodigen op kantoor om de bankgegevens in te kunnen zien. De stelling dat dit gebruikelijk is heeft appellante niet onderbouwd. Appellante had, indien zij de bankgegevens op kantoor had willen laten zien, daarom ook bij het college kunnen verzoeken. Hiervan is niet gebleken.
4.8.
Uit een e-mailbericht van een klantondersteuner met daarop aangebrachte aantekeningen blijkt voorts dat appellante op 9 januari 2015 met de klantondersteuner heeft gebeld en heeft medegedeeld dat de opgevraagde gegevens al bij het college bekend zijn en dat haar bankgegevens van een jaar geleden niet relevant zijn. Daarna heeft die dag nog twee keer een medewerker van het college naar het telefoonnummer van appellante gebeld, waarbij één keer geen bereik was en één keer de voicemail van appellante was ingesproken. Op
13 januari 2015 is nogmaals met dat telefoonnummer van appellante gebeld, maar daarop kreeg de medewerker geen gehoor. Uit deze gang van zaken kan niet worden geconcludeerd dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. In de brief van 7 januari 2015 heeft het college immers concreet aangegeven welke stukken nog ontbraken, met daarbij de mededeling dat de reeds ingeleverde afschriften niet aan de eisen voldoen. De enkele omstandigheid dat het college tevergeefs heeft geprobeerd om appellante telefonisch te bereiken, maakt onder deze omstandigheden niet dat het college appellante alsnog schriftelijk had moeten benaderen.
4.9.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) A. Mansourova
HD