In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2015, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellant, een vreemdeling zoals gedefinieerd in de Vreemdelingenwet 2000, had een aanvraag ingediend voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar later door het college herroepen, waarbij aan appellant opvang werd verleend.
Appellant stelt in hoger beroep dat hem over de periode van 14 juli 2014 tot 3 februari 2015 ten onrechte geen leefgeld is toegekend, conform de normen van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat er geen onderbouwing voor deze claim is gegeven.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank blijft dus in stand, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.