ECLI:NL:CRVB:2017:441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/6733 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang Vluchthaven en rechtsgevolgen van informatieve mededelingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de opvang van appellant in de Vluchthaven te Amsterdam. Bij aanvang van de opvang was al vastgesteld dat deze zou eindigen op 31 mei 2014. Appellant was, of zijn gemachtigde was, op de hoogte van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen deze einddatum. De brief van 26 juni 2014, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam meedeelt dat de opvang beëindigd dient te worden, wordt door de Centrale Raad van Beroep niet aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelt dat deze brief slechts een informatieve mededeling is en niet gericht is op rechtsgevolg. Het college had in deze brief ook voorgesteld om de aanvraag van appellant aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar ook deze aankondiging is niet gericht op rechtsgevolg. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6733 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 september 2015, 14/5402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6931, 15/6933, 15/7268, 15/6612, 15/6614, 15/6734, 15/6647, 15/6648, 15/6967, 15/7026, 15/6733, 15/6824 en 15/7279 heeft gevoegd plaatsgehad op 26 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Bij brief van 26 juni 2014 heeft het college meegedeeld dat de periode van zes maanden waarin appellant werd opgevangen in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven) inmiddels is verstreken en dat de opvang beëindigd dient te worden. Het college heeft voorgesteld om de aanvraag van appellant aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de brief van 26 juni 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de brief van 26 juni 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4475, is geoordeeld dat het verstrekken van een toegangspas voor opvang in de Vluchthaven is aan te merken als een besluit tot het toelaten tot maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo. In het geval van appellant is bij aanvang van de opvang in de Vluchthaven al bepaald dat deze zou eindigen op 31 mei 2014. Het is de Raad bekend dat het appellant, dan wel zijn gemachtigde, bekend was dat hij bezwaar kon maken tegen deze einddatum. Omdat bij aanvang van de opvang de einddatum daarvan al vast stond, bevat de brief van 26 juni 2014 slechts een mededeling van informatieve aard en is deze niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. De brief is daarom geen besluit tot beëindiging van de opvang van appellant. Verder bevat de brief het voorstel om het verzoek om continuering van de opvang in de Vluchthaven aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo en de aankondiging van een daarover te nemen besluit. Dit voorstel en deze aankondiging zijn evenmin op zelfstandig rechtsgevolg gericht. Wel blijkt hieruit eens te meer dat het college nog geen besluit had genomen op het verzoek om continuering van de opvang. De brief van 26 juni 2014 is daarom ook niet aan te merken als een besluit waarbij het verzoek om continuering van de opvang wordt afgewezen.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB