ECLI:NL:CRVB:2017:4269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/7017 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens niet melden van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking van de AIO-aanvulling van appellante, die sinds 1 oktober 2009 een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet. Appellante ontving daarnaast bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft een onderzoek ingesteld naar de vermogenssituatie van appellante nadat zij op een formulier had aangegeven mede-eigenaar te zijn van een appartement in Turkije. De Svb concludeerde dat appellante niet had gemeld dat zij sinds 22 april 2010 eigenaar was van dit appartement, wat leidde tot de intrekking van haar AIO-aanvulling met terugwerkende kracht tot die datum.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet volledig over het appartement kon beschikken, omdat het in gezamenlijk eigendom was met haar vier kinderen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij slechts voor een vijfde deel eigenaar was en dat zij niet over het appartement kon beschikken. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat het appartement niet tot haar vermogen behoorde, maar dat zij dit niet had gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met A.M. Pasmans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2017.

Uitspraak

16.7017 WWB

Datum uitspraak: 12 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 september 2016, 16/1553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Dinç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017
.Namens appellante is verschenen mr. Dinç. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 oktober 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. In aanvulling daarop ontving appellante bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling).
1.2.
Op het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ van 6 juli 2014 heeft appellante vermeld dat zij mede-eigenaar is van een appartement in Turkije. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de vermogenssituatie van appellante. In dat kader is nadere informatie opgevraagd bij appellante. Appellante heeft een aangifteformulier van 3 augustus 2015 inzake onroerendgoedbelasting in Turkije overgelegd. Hieruit blijkt dat op naam appellante sinds 22 april 2010 een appartementengebouw op het adres [adres] (appartement), [gemeente] in Turkije staat geregistreerd. Voor de onroerende zaakbelasting over 2015 is de waarde van het appartement vastgesteld op
49.000,- Turkse Lira.
1.3.
Bij besluit van 23 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 februari 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante ingetrokken met ingang van 22 april 2010. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft gemeld dat zij sinds 22 april 2010 eigenaar is van een woning in Turkije. Nu de waarde van de woning boven de voor appellante geldende vermogensgrens lag, had zij met ingang van 22 april 2010 geen recht op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 22 april 2010 tot en met 23 oktober 2015.
4.2.
Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.3.
Niet in geschil is dat het appartementengebouw in de gehele te beoordelen periode op naam van appellante stond geregistreerd en dat de waarde daarvan boven de voor appellante toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen ligt. Appellante heeft aangevoerd dat het appartement weliswaar op haar naam stond geregistreerd maar feitelijk gezamenlijk eigendom is van haar en haar vier kinderen. Zij kan niet over het vermogen beschikken, omdat zij haar aandeel niet te gelde kan maken.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij slechts voor één vijfde deel eigenaar is van het appartementengebouw en evenmin dat zij daarover niet kon beschikken. De enkele stelling van appellante daartoe is onvoldoende. De door appellante gestelde omstandigheid dat zij in bewijsnood verkeert, heeft zij over zichzelf afgeroepen door de Svb niet tijdig in te lichten over het feit dat het appartementengebouw op haar naam staat.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.M. Pasmans

HD