ECLI:NL:CRVB:2017:4267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van woonadres en inlichtingenverplichting
Op 12 december 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 juli 2016 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Participatiewet, maar het college weigerde deze aanvraag op basis van het feit dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant, na zijn echtscheiding, naar Den Haag was verhuisd en daar op 25 september 2015 een aanvraag voor bijstand indiende. Echter, na een huisbezoek op 21 oktober 2015, concludeerde het college dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de onderzoeksbevindingen van het college onvoldoende waren om te concluderen dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De Raad oordeelde echter dat de bevindingen van het huisbezoek en de inconsistenties in de verklaringen van appellant voldoende grondslag boden voor de afwijzing van de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand, omdat hij niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres woonde.
De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2017.