ECLI:NL:CRVB:2017:4245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
16-8038 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van uitspraak inzake griffierecht

Op 5 december 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzoeker die in verzet is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 18 juli 2017, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak niet ontvankelijk werd verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het griffierecht voor het indienen van het verzoek om herziening niet was betaald. De verzoeker heeft in verzet aangevoerd dat hij betalingsonmacht zou hebben, maar dit beroep is pas gedaan na de termijn waarbinnen het griffierecht voldaan moest worden.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2017 zijn partijen niet verschenen, met uitzondering van het Drechtstedenbestuur, dat voorafgaand aan de zitting een bericht had gestuurd. De Raad heeft overwogen dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij niet in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De stelling van de verzoeker dat hij eerder door andere rechterlijke instanties was vrijgesteld van betaling van griffierecht, werd door de Raad niet als voldoende argument beschouwd om zijn verzuim te rechtvaardigen.

De Raad heeft benadrukt dat, zelfs als er in het verleden vrijstelling is verleend, dit niet betekent dat de verzoeker automatisch vrijgesteld is van betaling in deze specifieke zaak. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 december 2017.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 december 2017
16/8038 WWB-V, 16/8040 WWB-V, 16/8041 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 september 2016, 15/8082, 16/5126, 16/5120
Partijen:
mr. drs. [Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het Drechtstedenbestuur

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met
artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 18 juli 2017 heeft de Raad het door verzoeker ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 september 2016, 15/8082, 16/5126, 16/5120 niet ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 18 juli 2017 heeft verzoeker verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 oktober 2017, waar partijen - het Drechtstedenbestuur met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 18 juli 2017 berust op de overwegingen dat het voor het instellen van het verzoek om herziening verschuldigde griffierecht niet is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat sprake is van betalingsonmacht. Verzoeker wijst er op dat door verschillende rechterlijke instanties, waaronder de Hoge Raad als hoogste rechterlijke instantie, op verschillende momenten op grond van dezelfde informatie en bewijsstukken, vrijstelling van betaling van griffierecht is verleend.
In verzet zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. Verzoeker heeft pas in verzet, en dus niet binnen de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan, een beroep op betalingsonmacht gedaan
.
Ter voorlichting van verzoeker overweegt de Raad, ten overvloede, dat de stelling van verzoeker dat hij eerder door een gerecht op enig moment is vrijgesteld van betaling van griffierecht, niet weg neemt dat hij bij een heffing van griffierecht op een ander moment opnieuw om vrijstelling dient te vragen en desgevraagd de nodige recente informatie dient te verschaffen. Het gerecht waaraan om vrijstelling van het griffierecht wordt gevraagd zal op basis van de door de verzoeker over te leggen informatie - zie daarvoor onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:282 - hebben te beoordelen of vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2017.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

HD