Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
Op 5 december 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzoeker die in verzet is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 18 juli 2017, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak niet ontvankelijk werd verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het griffierecht voor het indienen van het verzoek om herziening niet was betaald. De verzoeker heeft in verzet aangevoerd dat hij betalingsonmacht zou hebben, maar dit beroep is pas gedaan na de termijn waarbinnen het griffierecht voldaan moest worden.
Tijdens de zitting op 24 oktober 2017 zijn partijen niet verschenen, met uitzondering van het Drechtstedenbestuur, dat voorafgaand aan de zitting een bericht had gestuurd. De Raad heeft overwogen dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij niet in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De stelling van de verzoeker dat hij eerder door andere rechterlijke instanties was vrijgesteld van betaling van griffierecht, werd door de Raad niet als voldoende argument beschouwd om zijn verzuim te rechtvaardigen.
De Raad heeft benadrukt dat, zelfs als er in het verleden vrijstelling is verleend, dit niet betekent dat de verzoeker automatisch vrijgesteld is van betaling in deze specifieke zaak. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 december 2017.