ECLI:NL:CRVB:2017:4212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16-4109 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

Op 5 december 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Het verzet was ingesteld door een appellant die eerder niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De niet-ontvankelijkheid was gebaseerd op het niet tijdig betalen van het griffierecht. De appellant stelde dat hij nooit een verzoek tot betaling had ontvangen en dat er problemen waren met de ontvangst van post op zijn adres, waaronder een aangifte van diefstal van post door een buurvrouw.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2017 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van de appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest. De brieven van de Raad, waarin het griffierecht werd opgeëist, waren naar het juiste adres verzonden en waren niet retour ontvangen. De stelling van de appellant over de diefstal van post werd niet onderbouwd met bewijsstukken.

De Raad oordeelde dat het wettelijke stelsel geen ruimte biedt voor het verlenen van een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht. Aangezien er geen feiten of omstandigheden waren die de eerdere uitspraak van 18 november 2016 in twijfel trokken, werd het verzet ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier N.L. Kuipers.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 december 2017
16/4109 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2016, 15/1174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 18 november 2016 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 oktober 2017, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 18 november 2016 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 26 juli 2016 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant te kennen gegeven dat hij nooit een verzoek tot betaling van het verschuldigde griffierecht heeft ontvangen. Zowel appellant als de hoofdbewoner van de woning hebben nooit getekend voor de ontvangst van een aangetekend stuk. In verband met de vakantieperiode was er niemand aanwezig op het adres. De hoofdbewoner heeft bovendien aangifte gedaan tegen een buurvrouw in verband met diefstal van post. Appellant verzoekt om toezending van een nieuwe nota.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat het griffierecht niet is betaald. Uit de gedingstukken blijkt dat de aangetekend verzonden brief van 26 juli 2016, evenals een eerdere door de Raad op 24 juni 2016 per gewone post verzonden brief met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht, aan het - juiste - adres van appellant is verzonden. Deze brieven zijn bij de Raad niet retour ontvangen. De stelling van appellant met betrekking tot de diefstal van post door een buurvrouw is niet met bewijsstukken onderbouwd. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellant een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de Raad van 18 november 2016 onjuist is, moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2017.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

HD