ECLI:NL:CRVB:2017:4138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
15/7220 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als conciërge werkte, had zich op 11 februari 2014 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 26 augustus 2014, werd appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens vastgesteld dat appellant per die datum geen recht meer had op ziekengeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten, waaronder vermoeidheids- en rugklachten. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige en om schadevergoeding. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is verricht en dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychische problematiek. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 26 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

15/7220 ZW
Datum uitspraak: 30 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 september 2015, 15/2208 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017. Voor appellant is verschenen mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als conciërge voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op
31 januari 2013 beëindigd. Appellant heeft zich op 11 februari 2014 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Appellant heeft tweemaal het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, voor het laatst op 26 augustus 2014. Deze arts heeft appellant per 26 augustus 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van conciërge. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus 2014 vastgesteld dat appellant per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat voorbij aan zijn vermoeidheids- en rugklachten. Zijn eigen werk betreft een lichamelijk, zware fulltime functie met veel samenwerken en communiceren met andere mensen. Gelet op zijn beperkingen acht appellant zich hiertoe niet in staat. Hierbij is volgens appellant ook van belang dat hij vanaf 11 februari 2014 wel ongeschikt is geacht voor zijn eigen werk. Appellant heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen, waarbij ter zitting is verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). Appellant heeft ten slotte verzocht het Uwv te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding in de vorm van de wettelijke rente vanaf de vervaldag.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor arbeid. In dit geval betreft dat de werkzaamheden in de functie van fulltime conciërge.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft appellant op de spreekuren van 19 mei en 26 augustus 2014 onderzocht. Deze arts was op de hoogte van de maagklachten waarvoor hij een gastroscopie heeft ondergaan en de psychische klachten vanwege stress, productiedruk en verantwoordelijkheid bij ook fysiek soms zwaar belastende activiteiten. Zoals blijkt uit het rapport van 26 augustus 2014 bestaan volgens de verzekeringsarts geen aanwijzingen voor ernstige psychische problematiek. De maagklachten kunnen niet worden geobjectiveerd en de stekende pijn in de benen geeft geen beperkingen voor zijn arbeid, waarbij het zelfs goed zou zijn om meer te bewegen. Volgens de verzekeringsarts is appellant daarom voldoende belastbaar om in de maatgevende arbeid te hervatten.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd, de hoorzitting van 13 februari 2015 bijgewoond en appellant aansluitend lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook is informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant. In het rapport van 20 februari 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat appellant diverse klachten heeft die grotendeels zijn terug te voeren op reactieve spanningsklachten na het ontslag. Hiervoor ondergaat appellant geen specifieke behandeling en gebruikt hij daarvoor ook geen medicatie. De verslagen van de spreekuurbezoeken van de huisarts laten geen ernstige afwijkingen zien. Er is sprake van psoriasis op de benen en spanningsklachten. Bij het eigen onderzoek is, behoudens nervositeit, geen sprake van een depressief of ander ernstig psychiatrisch beeld. De voet- en maagklachten zijn verder niet te objectiveren. Omdat bij het onderzoek geen ernstige afwijkingen zijn gevonden, het maatgevende werk in psychisch opzicht niet zwaar is maar juist gevarieerd, moet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden geconcludeerd dat appellant geschikt is te achten voor deze arbeid.
4.4.
Appellant heeft noch in beroep noch in hoger beroep medische informatie overgelegd waaruit zou blijken dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onjuist beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding, 26 augustus 2014. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij zou zijn gegaan aan de vermoeidheidsklachten en de rugklachten, gelet op de taakbelasting in het eigen werk, kan niet worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de door appellant weergegeven belasting in zijn arbeid in essentie niet afwijkt van de in de rapporten van de verzekeringsartsen beschreven belasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor deze arbeid, de vermoeidheids- en rugklachten kenbaar betrokken.
4.5.
Geconcludeerd wordt dat wat appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd, onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hieruit volgt dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Daarbij wordt overwogen dat appellant voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. In dat kader wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met toestemming van appellant, in de bezwaarfase informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en deze informatie inzichtelijk bij de beoordeling heeft betrokken. Van een situatie als bedoeld in het arrest Korošec is dan ook geen sprake. De enkele omstandigheid dat appellant het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is eveneens onvoldoende om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 26 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.7.
Nu het betreden besluit in stand blijft is er geen aanleiding voor een schadevergoeding. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) B. Dogan

HD