ECLI:NL:CRVB:2017:4024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
16/5568 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand wegens studiefinanciering en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellante, die vanaf 11 augustus 2014 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Appellante was in augustus 2015 gestart met een opleiding tot goudsmid en ontving studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 augustus 2015, omdat zij op dat moment studiefinanciering ontving en een opleiding volgde. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door medische beperkingen niet in staat was om de opleiding te volgen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gezondheid in de relevante periode zodanig was dat zij niet in staat was om de opleiding te volgen en studiefinanciering aan te vragen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante met ingang van augustus 2015 uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgde en in verband daarmee studiefinanciering ontving. De beroepsgrond van appellante is verworpen, en de Raad heeft geconcludeerd dat het college op goede gronden de bijstand heeft ingetrokken.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier.

Uitspraak

16/5568 PW
Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 juli 2016, 16/1623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Haze, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Namens appellante is verschenen mr. P.W.E. Ros, advocaat, waarnemend voor mr. Haze. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.L. Jagt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, ontving vanaf 11 augustus 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellante is in augustus 2015 gestart met een opleiding tot goudsmid. Zij heeft met ingang van 1 augustus 2015 studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen in de vorm van een prestatiebeurs.
1.3.
Bij besluit van 7 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van
1 augustus 2015. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante met ingang van die datum studiefinanciering ontving en met een opleiding was begonnen, zodat op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW geen recht op bijstand bestond. Dat de opleiding voor appellante zwaar was en dat zij mogelijk geconfronteerd zou worden met een prestatiebeurs maakt dit volgens het college niet anders.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 augustus 2015 tot en met 7 augustus 2015.
4.2.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bezoldigd onderwijs kan volgen en:
1º in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, (…).
4.3. Niet in geschil is dat appellante met ingang van augustus 2015 uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgde en in verband daarmee studiefinanciering ontving. Appellante heeft aangevoerd dat zij, gelet op haar medische situatie, niet in staat was de opleiding te volgen, wat volgens haar ook blijkt uit de omstandigheid dat zij na twee jaar de opleiding heeft moeten beëindigen. Hierdoor is niet aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de PW voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Appellante heeft bij brief van 2 oktober 2017 en ter zitting medische informatie overgelegd, waarin, voor zover hier van belang, is vermeld dat appellante vanaf haar geboorte schildklierproblemen heeft en dat zij als gevolg daarvan last heeft van vermoeidheid, geheugen-/concentratiestoornissen en spierzwakte. Sinds augustus 2016 wordt appellante gezien op het Schildkliercentrum Rotterdam vanwege een moeilijk instelbare schildklierfunctie. Appellante heeft met deze medische informatie niet aannemelijk gemaakt dat haar gezondheid in de te beoordelen periode zodanig was dat zij niet in staat was per
1 augustus 2015 deel te nemen aan de opleiding en in verband daarmee studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs aan te vragen. Dat appellante wegens geestelijke beperkingen niet in staat was om een reguliere opleiding te volgen, zoals appellante ter zitting heeft aangevoerd, heeft appellante evenmin aannemelijk gemaakt.
4.3.2.
Het college heeft daarom, anders dan aangevoerd, appellante met ingang van die datum op goede gronden met toepassing van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de PW uitgesloten van het recht op bijstand. Dat appellante met ingang van augustus 2017 geen studiefinanciering meer ontvangt en dat zij haar studieschuld eventueel dient terug te betalen, is voor de toepassing van deze wettelijke uitsluitingsgrond niet van belang.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.A. de Graaff

HD