In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellante, die vanaf 11 augustus 2014 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Appellante was in augustus 2015 gestart met een opleiding tot goudsmid en ontving studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 augustus 2015, omdat zij op dat moment studiefinanciering ontving en een opleiding volgde. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door medische beperkingen niet in staat was om de opleiding te volgen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gezondheid in de relevante periode zodanig was dat zij niet in staat was om de opleiding te volgen en studiefinanciering aan te vragen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante met ingang van augustus 2015 uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgde en in verband daarmee studiefinanciering ontving. De beroepsgrond van appellante is verworpen, en de Raad heeft geconcludeerd dat het college op goede gronden de bijstand heeft ingetrokken.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier.