ECLI:NL:CRVB:2017:3997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat de verhuizing niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De appellant had na zijn scheiding in 2013 een kamer gehuurd en vroeg in 2015 bijzondere bijstand aan voor de inrichting van zijn nieuwe woning. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat de appellant voldoende mogelijkheden had om deze kosten zelf te dekken. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn verhuizing noodzakelijk was, omdat zijn verhuurder de woning ook moest verlaten. De Raad oordeelde echter dat de appellant deze noodzaak niet had onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de kosten voor woninginrichting noodzakelijk waren en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.