ECLI:NL:CRVB:2017:3997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
16/5942 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat de verhuizing niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant had na zijn scheiding in 2013 een kamer gehuurd en vroeg in 2015 bijzondere bijstand aan voor de inrichting van zijn nieuwe woning. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat de appellant voldoende mogelijkheden had om deze kosten zelf te dekken. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn verhuizing noodzakelijk was, omdat zijn verhuurder de woning ook moest verlaten. De Raad oordeelde echter dat de appellant deze noodzaak niet had onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de kosten voor woninginrichting noodzakelijk waren en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5942 PW
Datum uitspraak: 31 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 augustus 2016, 16/2836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant heeft na zijn scheiding van 28 maart 2013 tot en met 24 augustus 2015 een kamer gehuurd waarvoor hij € 320,- per maand aan huur betaalde. Appellant heeft zich op 25 augustus 2015 laten inschrijven op het adres [adres A] te [woonplaats].
1.2.
Op 3 september 2015 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
29 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de verhuizing niet noodzakelijk is. Daaraan heeft het college toegevoegd dat de gevraagde kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, welke kosten uit het eigen inkomen of vermogen moeten worden betaald. Appellant heeft voldoende mogelijkheden om deze kosten zelf te betalen, hetzij door vooraf te sparen of achteraf in termijnen te betalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de noodzaak van de verhuizing niet aannemelijk heeft gemaakt en dat voor de enkele stelling dat appellant daartoe genoodzaakt was, iedere onderbouwing ontbreekt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Zijn verhuizing was noodzakelijk. Appellant diende noodgedwongen uit zijn kamer te verhuizen omdat zijn (onder)verhuurder de woning, waar appellant een kamer huurde, ook noodgedwongen diende te verlaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient volgens vaste rechtspraak eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordeden.
4.3.
De beroepsgrond dat zijn verhuizing noodzakelijk was en dat hij noodgedwongen zijn gehuurde kamer moest verlaten, slaagt niet. Appellant heeft deze stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd. De omstandigheid dat appellant na zijn scheiding zich als woningzoekende heeft ingeschreven en op grond van die inschrijving een woning kreeg toegewezen, maakt niet dat de kosten voor woninginrichting noodzakelijk zijn. Appellant heeft immers na zijn scheiding lange tijd een kamer gehuurd en uit niets blijkt dat het voor hem noodzakelijk was om te verhuizen.
4.4.
Wat appellant overigens heeft aangevoerd over zijn mogelijkheden om te reserveren behoeft gelet op 4.1 en 4.3 geen bespreking.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

HD