ECLI:NL:CRVB:2017:3839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
16/6776 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AIO-aanvulling na overlijden echtgenoot en melding bedrijfsnabestaandenpensioen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds januari 2012 een ouderdomspensioen en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Na het overlijden van haar echtgenoot in december 2011 heeft zij een bedrijfsnabestaandenpensioen ontvangen van Nationale Nederlanden, maar heeft dit niet tijdig aan de Svb gemeld. De Svb heeft daarop de AIO-aanvulling herzien en verlaagd, omdat appellante de wijziging niet of niet tijdig heeft doorgegeven. Appellante stelt dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat de Svb op de hoogte had moeten zijn van de situatie na het overlijden van haar echtgenoot.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante wel degelijk haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door het bedrijfsnabestaandenpensioen niet te melden. De Raad stelt vast dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het ontvangen van dit pensioen invloed had op haar recht op AIO-aanvulling. De Raad bevestigt dat de Svb niet op de hoogte hoefde te zijn van de contractuele voorwaarden van Nationale Nederlanden en dat appellante niet kan volstaan met het melden van het overlijden van haar echtgenoot zonder ook het ontvangen van het pensioen te melden. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.6776 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 september 2016, 16/1200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Haze, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf januari 2012 een (onvolledig) ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Met ingang van januari 2012 ontvangt appellante van de Svb een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Op 22 juli 2013 heeft appellante in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek op verzoek van de Svb bankafschriften overgelegd. Daaruit is naar voren gekomen dat appellante sinds het overlijden van haar man, op 24 december 2011, een bedrijfsnabestaandenpensioen ontvangt van Nationale Nederlanden.
1.3.
Bij besluit van 28 juli 2015 (besluit 1) heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante over de periode van januari 2012 tot en met april 2015 herzien op de grond dat appellante een bedrijfsnabestaandenpensioen ontving dat niet op de AIO-aanvulling in mindering is gebracht.
Bij besluit van eveneens 28 juli 2015 (besluit 2) heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 1 augustus 2015 bij wijze van maatregel met 10% verlaagd gedurende een maand. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante een wijziging niet of niet tijdig heeft doorgegeven.
1.4.
Bij besluit van 26 januari 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen
besluit 1 en besluit 2 gegrond verklaard, in die zin dat er geen maatregel wordt opgelegd en dat de AIO-aanvulling wordt herzien vanaf november 2013. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de Svb na het bekend worden met het bedrijfsnabestaandenpensioen te lang heeft gewacht met het herstellen van de AIO-aanvulling, waardoor de herziening conform het beleid van de Svb is beperkt. De Svb heeft geen aanleiding gezien om een maatregel op te leggen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat de Svb uit het feit dat haar echtgenoot was overleden en op grond van de wetenschap dat hij een aanvullend pensioen ontving van Nationale Nederlanden, had kunnen afleiden dat er veranderingen waren in de situatie van appellante. Appellante heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting door aan de Svb te melden dat haar echtgenoot is overleden, nu wettelijk is vastgelegd in artikel 4:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat zij erfgenaam is. Daarnaast staat in de contractuele voorwaarden van de pensioenpolis van Nationale Nederlanden dat de betalingen naar de nabestaande van de overledene gaan. Appellante kon er redelijkerwijs van uitgaan dat de Svb op de hoogte was van de wetgeving en daarmee ervan op de hoogte was dat zij na
24 december 2011 betalingen is gaan ontvangen van Nationale Nederlanden. Appellante stelt dat de Svb eerder dan op 22 juli 2013 bekend was met een wijziging in haar omstandigheden, namelijk sinds zij op 12 januari 2012 gemeld heeft dat haar echtgenoot is overleden. De Svb heeft naar aanleiding van deze melding geen nader onderzoek ingesteld en daarom vanaf deze melding stilgezeten. Dit geeft aanleiding om over een kortere periode te herzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.2.
Vaststaat dat appellante niet onverwijld aan de Svb heeft gemeld dat zij een bedrijfsnabestaandenpensioen van Nationale Nederlanden is gaan ontvangen. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij het ontvangen van het bedrijfsnabestaandenpensioen had moeten melden. Appellante heeft weliswaar gemeld dat haar echtgenoot is overleden, maar dit betekent niet dat zij niet hoefde te melden dat zij een bedrijfsnabestaandenpensioen is gaan ontvangen. De pensioenuitkering van wijlen haar echtgenoot ging na het overlijden niet van rechtswege over op appellante. Dit blijkt ook uit het feit dat Nationale Nederlanden hierover specifieke contractuele voorwaarden heeft opgenomen in de pensioenpolis. Dat appellante op grond van artikel 4:10 van het BW erfgename is van wijlen haar echtgenoot, betekent niet dat de pensioenuitkering automatisch wordt omgezet. Nu de Svb niet op de hoogte hoefde te zijn van de contractuele voorwaarden van Nationale Nederlanden met wijlen haar echtgenoot was de Svb er niet van op de hoogte dat de pensioenuitkering zou worden omgezet in een bedrijfsnabestaandenpensioen. Hieruit volgt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de Svb ten tijde van het overlijden van wijlen haar echtgenoot niet op de hoogte hoefde te zijn van het bedrijfsnabestaandenpensioen van appellante. De beroepsgrond dat aanleiding bestond om over een kortere periode te herzien, slaagt reeds daarom niet.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit

HD