ECLI:NL:CRVB:2017:3774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
16/7215 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken beroepsgronden in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Zahi, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 11 oktober 2016 het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten, omdat appellant geen gronden had aangevoerd. Appellant had op 22 oktober 2015 bijzondere bijstand aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen. Na een aantal correspondenties, waaronder een verzoek van de rechtbank om de gronden van het beroep aan te vullen, heeft appellant niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen en de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroepschrift geen gronden bevatte. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.7215 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 oktober 2016, 16/947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 31 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 22 oktober 2015 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet aangevraagd voor de kosten van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 ter hoogte van € 19.123,-.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft appellant tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 1 april 2016 heeft de rechtbank appellant in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de datum van de (per fax verzonden) brief het verzuim ter zake van het ontbreken van de gronden van het beroep te herstellen. In de brief is gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien aan dit verzoek niet is voldaan en niet binnen de gestelde termijn een verzoek om uitstel is ingediend. Appellant heeft hierop niet gereageerd. In de uitnodiging van 25 augustus 2016 voor de zitting van
30 augustus 2016 heeft de rechtbank vermeld dat in eerste instantie de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroepschrift aan de orde zal komen, aangezien het beroepschrift onvoldoende gronden bevat. Bij per fax verzonden brief van 30 augustus 2016 heeft mr. Zahi zich met appellant afgemeld voor de zitting.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten. Weliswaar heeft appellant verwezen naar de gronden van het bezwaarschrift en naar voren gebracht dat naar zijn mening het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, maar appellant heeft niet kenbaar gemaakt met welke overwegingen van het bestreden besluit hij het niet eens is. De rechtbank betrekt hierbij dat het college in het bestreden besluit de motivering van het besluit van 5 november 2015 nader heeft aangevuld en tevens de grondslag heeft aangevuld. Appellant heeft daarom niet met een enkele verwijzing naar de gronden van het bezwaarschrift kunnen volstaan.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft appellant niet in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft nimmer een brief verzonden met de herinnering de gronden van het beroep aan te vullen. Voorts heeft appellant inhoudelijke gronden aangevoerd waarmee hij betoogt dat aan hem wel bijzondere bijstand verleend moet worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift ten minste de gronden van beroep te bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op 29 maart 2016 ingediende beroepschrift geen beroepsgronden bevat en heeft appellant bij per fax verzonden brief van 1 april 2016 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. In het dossier bevindt zich een verzendoverzicht waaruit blijkt dat de verzending van de brief van 1 april 2016 naar het door de gemachtigde van appellant opgegeven faxnummer is voltooid. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de brief is verzonden. Appellant heeft dit met de enkele niet onderbouwde stelling dat door de rechtbank geen brief is verzonden onvoldoende weerlegd.
4.3.
Gelet op 4.2 moet het ervoor worden gehouden dat appellant de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen, zodat de rechtbank na het ongebruikt verstrijken van de daartoe gestelde termijn bevoegd was het beroep van appellant niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.E. Bon

HD