ECLI:NL:CRVB:2017:3621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
15/2058 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de medische stukken van appellante geen aanleiding gaven om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellante had zich arbeidsongeschikt gemeld in 2007 en had sindsdien verschillende besluiten ontvangen van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet was toegenomen en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist was. De Raad heeft een verzekeringsarts als deskundige benoemd, die concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een gewijzigde medische situatie per 13 mei 2013. De deskundige oordeelde dat appellante niet meer beperkingen had dan in de FML was vastgelegd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet was gewijzigd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/2058 WIA
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 februari 2015, 14/4707 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Mr. D.A.B. ten Hulsen, werkzaam bij DAS-rechtsbijstand, heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist en de huisarts aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D.A.B. ten Hulsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
Appellante heeft aanvullende medische informatie aan de Raad gezonden.
De Raad heeft een verzekeringsarts als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Op 8 mei 2017 heeft M.M. Wolff-van der Ven een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als administratief medewerkster voor 36 uur per week. Op 23 augustus 2007 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk. Aanvankelijk was sprake van overbelasting van de rechterarm, later is de diagnose fibromyalgie gesteld. Bij besluit van 2 september 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 20 augustus 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan dit besluit ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag op basis waarvan is vastgesteld dat appellante 59% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 19 april 2011 is vastgesteld dat appellante vanaf 20 oktober 2011 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
1.3.
Appellante heeft op 5 juli 2013 melding gedaan van verslechtering van haar gezondheid per 13 mei 2013. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 19 november 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de WGA-vervolguitkering van appellante niet wijzigt omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 55-65% bedraagt.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij besluit van 30 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De medische stukken die appellante in beroep heeft overgelegd bieden geen aanknopingspunten voor twijfel aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ten onrechte niet toegenomen arbeidsongeschikt is geacht. Zij stelt dat zij niet langer dan een half uur kan zitten en dat zij veel moeite heeft met lopen. Ten onrechte is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen dat appellante licht beperkt is op het gebied van zitten en dat zij twee tot vier uur kan lopen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Om meer inzicht te verkrijgen in de beperkingen van appellante heeft de Raad een verzekeringsarts als deskundige benoemd teneinde de Raad van verslag en advies te dienen. In haar rapport heeft verzekeringsarts Wolff-van der Ven de in het dossier aanwezige gegevens en het onderzoek dat zij heeft verricht besproken. Vervolgens heeft zij haar conclusies verwoord en de vragen van de Raad beantwoord. De deskundige is in haar rapport tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn voor een gewijzigde medische situatie per 13 mei 2013. Er was op 13 mei 2013 bij appellante sprake van artrose in de rug, fibromyalgie, retropatellaire chondropathie en coxatrose. Tevens was sprake van obesitas, allergieën en astma. Op basis van de geconstateerde afwijkingen kan niet gesteld worden dat het medisch noodzakelijk is dat appellante na een half uur het zitten moet afwisselen met lopen of staan. De deskundige heeft de vraag of er voor appellante meer beperkingen golden dan zijn vastgelegd in de FML van 18 oktober 2013, waarbij langdurige statische belasting als ook zwaardere dynamische belasting beperkt werd, dan ook ontkennend beantwoord.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport van Wolff-van der Ven geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante zijn bij de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent.
4.3.
Gelet op de conclusie van de door de Raad geraadpleegde deskundige heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellantes arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd per
13 mei 2013.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) P. Boer

AB