ECLI:NL:CRVB:2017:3618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
15-6641 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de aanvraag van appellant voor een AOW-pensioen af te wijzen. Appellant, die in Turkije woont, heeft gesteld dat hij van augustus 1973 tot mei 1975 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, maar heeft onvoldoende bewijs geleverd om deze claim te onderbouwen. De Svb had eerder, op 14 oktober 2014, de aanvraag afgewezen omdat appellant niet ingeschreven stond bij een gemeente in Nederland en er geen bewijs was dat hij in Nederland had gewerkt.

Tijdens de procedure heeft appellant verschillende documenten ingediend, waaronder een verklaring van zijn voormalige werkgever en rekeningen van een ziekenfonds. Echter, de Svb heeft geconcludeerd dat de geboortedatum op deze documenten niet overeenkomt met de geboortedatum die appellant zelf heeft opgegeven, wat de geloofwaardigheid van zijn claim ondermijnt. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij de persoon is die op de ingediende stukken staat vermeld, en dat hij niet heeft aangetoond dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt.

De Raad benadrukte dat het aan appellant is om zijn identiteit en verblijf in Nederland te bewijzen, en dat de Svb voldoende onderzoek heeft verricht op basis van de door appellant verstrekte gegevens. De uitspraak bevestigt dat de afwijzing van de AOW-aanvraag terecht was, en dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15.6641 AOW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 september 2015, 15/2075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 20 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2017. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft een aanvraag voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend en daarbij aangegeven dat hij is geboren [in] 1949. Hij heeft tevens meegezonden een deelnemerskaart van de Stichting bedrijfspensioenfonds voor de houten emballage industrie, ten name van [Appellant] en een aantal rekeningen van het Algemeen ziekenfonds “ [plaatsnaam] .”, ten name van [Appellant] , woonachtig in [plaatsnaam] . De periode dat appellant claimt in Nederland gewoond en gewerkt te hebben is van augustus 1973 tot mei 1975. Hij stelt in deze periode gewerkt te hebben bij [naam werkgever] , bij [vestigingsplaats] . De Svb heeft, bij besluit van 14 oktober 2014, afwijzend beslist op de aanvraag van appellant. Appellant heeft niet ingeschreven gestaan bij een gemeente in Nederland en evenmin is duidelijk geworden of hij in Nederland heeft gewerkt.
1.2.
In bezwaar heeft appellant nog een aantal stukken ingezonden, waaronder een verklaring van [naam werkgever] , dat [Appellant] , geboren [in] 1949, vanaf 24 januari 1974 daar in dienst is geweest. Deze geboortedatum is ook terug te vinden op een aantal andere ingezonden stukken, zoals een rekening van het hiervoor genoemde ziekenfonds. Volgens appellant is zijn geboortedatum [datum] 1949, maar heeft zijn werkgever in Nederland zijn geboortedatum destijds onjuist opgenomen in de administratie. De opvolger van de Stichting bedrijfspensioenfonds voor de houtverwerkende industrie en jachtbouw heeft de Svb laten weten dat [Appellant] , geboren 26 mei 1949, tussen 24 januari 1974 en 30 april 1975 een tweetal periodes premies voor dit pensioenfonds heeft betaald. Bij besluit van 23 februari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb overwogen dat appellant niet bekend is bij de gemeente [plaatsnaam] , noch bij het schakelregister. Wel is bij verschillende instanties een
[Appellant] bekend, met als geboortedatum [datum] 1949, maar niet duidelijk is of dit appellant betreft. Indien de voormalige werkgever van appellant zijn geboortedatum foutief heeft geadministreerd, komt dat voor rekening van appellant.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij overwogen dat de Svb met het oog op de door appellant verschafte gegevens voldoende onderzoek heeft verricht. Het is aan appellant aan te tonen dat hij de persoon is die bekend is onder de naam [Appellant] , geboren [in] 1949.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen herhaald.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een AOW-pensioen, dient een persoon verzekerd te zijn geweest op grond van de AOW. Daarvoor is vereist dat een persoon ingezetene van Nederland en/of aan de Nederlandse loonbelasting onderworpen is geweest. In dit geding is met name is geschil of appellant de persoon is die in Nederland bekend is als [Appellant] , geboren [in] 1949. Niet gezegd kan worden dat appellant heeft aangetoond dat dit het geval is.
4.2.
De Svb heeft appellant een aantal malen verzocht nadere bewijsstukken in te zenden met betrekking tot zijn gestelde werkzaamheden in Nederland. De in 1.1 en 1.2 genoemde ingezonden stukken maken onvoldoende aannemelijk dat deze betrekking hebben op appellant, gezien de afwijkende geboortedatum die op deze stukken staat vermeld. Appellant stelt dat zijn werkgever destijds zijn geboortedatum onjuist heeft verwerkt en dat hij de Nederlandse taal niet machtig was, zodat hij dit niet kon onderkennen. Uit de stukken blijkt dat in ieder geval de gegevens en brieven van het ziekenfonds, waar de datum 26 mei 1949 wordt vermeld als geboortedatum, naar het woonadres van [Appellant] in [plaatsnaam] zijn gezonden. Hieruit had appellant, was hij inderdaad de geadresseerde, kunnen afleiden dat de geboortedatum onjuist was verwerkt. Niet blijkt dat appellant pogingen heeft gedaan de geboortedatum gewijzigd te krijgen.
4.3.
Ook heeft appellant een gedeelte van een paspoort ingezonden, waarop aantekeningen staan over het jaar 1973. Appellant heeft echter geen kopie ingezonden van het hele paspoort, zodat niet duidelijk is wiens paspoort dit is geweest. Uit de gedingstukken blijkt tevens dat appellant in de periode dat hij stelt in Nederland gewoond en gewerkt te hebben, in Turkije verzekerd is geweest voor zijn ouderdomspensioen.
4.4.
Dit alles tezamen betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Immers, zowel de verklaring van Hallensleben als de rekeningen van het ziekenfonds, vermelden 26 mei 1949 als geboortedatum, terwijl appellant op diens aanvraag voor AOW-pensioen 5 mei 1949 als geboortedatum heeft vermeld en deze datum ook voorkomt op de zogenoemde Nufus formulieren, alsmede op de door appellant ingezonden identiteitskaart. Ook heeft appellant in een telefoongesprek met een medewerker van de Svb bevestigd op 5 mei 1949 geboren te zijn. Nu appellant op herhaalde verzoeken van de Svb om andere (betere) stukken niet heeft gereageerd, staat onvoldoende vast dat appellant de persoon is die op de door hem ingezonden stukken is vermeld dan wel dat appellant in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht en op juiste gronden het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. Veenstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerden.

AB