ECLI:NL:CRVB:2017:3601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
15-5372 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting; beoordeling van bijzondere omstandigheden en reserveringsmogelijkheden

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen, stofferen en inrichten van zijn woning. Appellant, die sinds 28 november 2012 een woning huurt, ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en aanvullende bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 12 april 2013 diende hij een aanvraag in voor bijzondere bijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk werd afgewezen. Het college stelde dat de verhuizing voorzienbaar was en dat appellant voldoende tijd had om voor de kosten te reserveren.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat hij te weinig tijd had om te reserveren voor de kosten, omdat hij pas vanaf 15 april 2013 aanvullende bijstand ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant sinds eind 2008 op de hoogte was van zijn toekomstige verhuizing en dat hij ruimschoots de tijd had om te reserveren. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. Het argument van appellant dat hij door schulden niet kon reserveren, werd eveneens verworpen, aangezien dit niet als een bijzondere omstandigheid wordt beschouwd volgens de WWB.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.5372 WWB

Datum uitspraak: 10 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 juni 2015, 14/4135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Manen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 15/5371 WWB, 16/2261 WWB en 16/2262 WWB plaatsgehad op 18 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Van Manen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wieringa en mr. C. Ruis.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Sinds 28 november 2012 huurt appellant een woning op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Daarvoor huurde hij een kamer in een woning van
[naam A] ([A]). Op 29 maart 2013 is appellant verhuisd naar het uitkeringsadres.
1.2.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een toeslag ingevolge de Toeslagenwet. Met ingang van 15 april 2013 is aan appellant aanvullende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) verleend naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
Op 12 april 2013 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen, stofferen en inrichten van zijn woning.
1.4.
Bij besluit van 27 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de verhuizing vanaf eind 2008 voorzienbaar was en appellant een inkomen had boven de voor hem geldende norm, zodat hij had kunnen reserveren voor de kosten van zijn verhuizing en de inrichting van zijn woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat de periode waarin hij kon reserveren te kort was omdat hij pas vanaf 15 april 2013 aanvullende bijstand ontving. In de periode daarvoor was zijn uitkering lager dan het sociaal minimum en moest hij aflossen op zijn schulden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en noodzakelijk zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en of appellant de mogelijkheid heeft gehad daarvoor te reserveren.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen in de zin van artikel 35 van de WWB. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant sinds eind 2008, na het verbreken van zijn relatie met [A], wist dat hij op termijn zou gaan verhuizen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de verhuizing voor appellant voorzienbaar was en dat hij ruimschoots de tijd heeft gehad om daarvoor te reserveren. Zijn standpunt dat hij tot 15 april 2013 niet kon reserveren doordat zijn inkomen lager was dan de voor hem geldende norm, heeft appellant niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Bovendien had het op de weg van appellant gelegen per eerdere datum aanvullende bijstand aan te vragen.
4.4.
Het argument dat appellant vanwege zijn schulden niet in de gelegenheid is geweest om te reserveren, gaat evenmin op. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden kunnen niet op de WWB worden afgewenteld.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD