ECLI:NL:CRVB:2017:3571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
14/6096 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekering voor de AOW van appellant over de periode 1967-1970

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1948, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem gedurende de periode van 13 juni 1967 tot en met 16 januari 1970 niet verzekerd achtte voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb baseerde deze beslissing op gegevens uit het schakelregister, waaruit bleek dat appellant in die periode niet ingeschreven stond. Appellant heeft echter gesteld dat hij vanaf 8 november 1966 onafgebroken in Nederland heeft gewoond en gewerkt, maar heeft geen concrete en verifieerbare gegevens kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn stelling.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij geen bewijs had geleverd dat hij in de betwiste periode in Nederland woonde of werkte. Tijdens de zitting bij de Raad heeft appellant zijn stelling herhaald, maar ook hier heeft hij geen nieuwe gegevens kunnen aanleveren. De Svb heeft wel informatie van pensioenfondsen ingebracht, maar deze toonde niet aan dat appellant in de betwiste periode pensioenpremies had afgedragen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de genoemde periode. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6096 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 september 2014, 13/5560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Salim. De Svb heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door
K. van Ingen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. De Svb heeft op 9 januari 2017 nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant, geboren [in] 1948, is op 23 januari 2013 een pensioenoverzicht verstrekt. Hierin is onder andere opgenomen dat appellant niet verzekerd is geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) in de periode van 13 juni 1967 tot en met 16 januari 1970. De Svb heeft zich gebaseerd op gegevens uit het zogenaamde schakelregister. Uit dat register volgt volgens de Svb dat appellant op 8 november 1966 komende vanuit Tunesië is ingeschreven in het bevolkingsregister en dat hij in de periode van 13 juni 1967 tot en met
16 januari 1970 niet meer stond ingeschreven.
1.2.
Voorafgaand aan de verstrekking van het pensioenoverzicht en in de aanvraag om een AOW-pensioen heeft appellant vermeld dat hij vanaf 8 november 1966 onafgebroken in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Hij heeft daarbij diverse adressen en oud-werkgevers genoemd.
1.3.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen toegekend van 90% van het maximale AOW-bedrag voor een gehuwde. Hierbij is rekening gehouden met afgerond 5 jaar waarin appellant geen AOW-pensioen heeft opgebouwd omdat hij in de periodes van 9 juli 1963 tot en met 7 november 1966 en van 13 juni 1967 tot en met
16 januari 1970 niet verzekerd is geweest.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2013 is bij beslissing op bezwaar van 20 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard omdat het door appellant bestreden niet verzekerde tijdvak van 13 juni 1967 tot en met 16 januari 1970 al in het pensioenoverzicht van 23 januari 2013 is vastgesteld. Appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht zodat geen aanleiding wordt gezien van de eerder vastgestelde periode van niet verzekerd zijn voor de AOW terug te komen. Verder is niet gebleken dat deze vaststelling onjuist is geweest.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder de overweging dat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit zou blijken dat hij in de periode van 13 juni 1967 tot en met 16 januari 1970 in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij vanaf 8 november 1966 onafgebroken in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Hij is ten onrechte uitgeschreven uit het bevolkingsregister.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb appellant terecht gedurende de periode van 13 juni 1967 tot en met 16 januari 1970 niet verzekerd voor de AOW heeft geacht.
4.2.
Appellant stond in de in geding zijnde periode niet ingeschreven in het schakelregister. Appellant heeft weliswaar opgave gedaan van zijn woonadressen en gestelde werkgevers, maar heeft geen concrete en verifieerbare gegevens ingebracht die zijn stelling, dat hij in de in geding zijnde periode in Nederland heeft gewoond en gewerkt, onderbouwen. Ter zitting van de Raad heeft appellant desgevraagd nadere uitleg gegeven over de aard en inhoud van zijn gestelde werkzaamheden. Deze uitleg heeft aanleiding gevormd om appellant de gelegenheid te geven nadere gegevens – zoals bijvoorbeeld namen van oud-collega’s, oud-medebewoners, pensioengegevens – in te brengen. Appellant heeft hier geen gebruik gemaakt, ondanks herhaalde verzoeken van de Raad. De Svb heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting de gestelde oud-werkgevers benaderd. Uit de ontvangen reacties is geen voor appellant gewenst resultaat gekomen. Verder heeft de Svb informatie van pensioenfondsen ingebracht, maar hieruit blijkt niet dat appellant in de in geding zijnde periode pensioenpremies heeft afgedragen of anderszins bekend was. Uit het voorgaande volgt dat de Svb op grond van de beschikbare gegevens terecht heeft besloten dat appellant gedurende de periode van 13 juni 1967 tot en met 16 januari 1970 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.L. van Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.

AB