ECLI:NL:CRVB:2017:3534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
16/3009 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ingangsdatum AOW-pensioen en tegemoetkoming KOB na bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1947, had in januari 2015 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen bij de Sociale verzekeringsbank (Svb), na een periode van wonen in België. De Svb kende hem een AOW-pensioen toe met ingang van maart 2014, maar de appellant was van mening dat de ingangsdatum verder terug had moeten worden gesteld vanwege bijzondere omstandigheden. Hij stelde dat zijn psychische toestand na een auto-ongeluk in 2006 hem had belet om tijdig een aanvraag in te dienen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de Svb, gezien het eerdere contact van de appellant in januari 2015, alsnog recht had op AOW-pensioen met terugwerkende kracht tot januari 2014. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigde, en dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en het besluit van de Svb, waarbij de ingangsdatum van het pensioen en de tegemoetkoming KOB werd herzien naar 1 januari 2014. Tevens werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.980,- bedroegen, en het griffierecht van € 169,-.

Uitspraak

16/3009 AOW
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 4 april 2016, 15/5995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1947. In de periode van januari 2008 tot januari 2015 heeft hij in België gewoond, waarna hij is terugverhuisd naar Nederland. In januari 2015 heeft appellant zich schriftelijk tot de Svb gewend met betrekking tot zijn aanspraak op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Naar aanleiding hiervan heeft de Svb hem de benodigde formulieren toegezonden om AOW te kunnen aanvragen, welke hij heeft ingevuld en geretourneerd in maart 2015.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft de Svb aan appellant met ingang van maart 2014 een AOW-pensioen toegekend. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een verder terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op het punt van de ingangsdatum.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 27 juli 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat een bijzonder geval aanwezig had moeten worden geacht in de psychisch labiele situatie waarin appellant terecht is gekomen na een auto-ongeval in 2006, waarbij hij een whiplash laesie heeft opgelopen. De persoonlijkheidsstructuur van appellant heeft ertoe geleid dat hij een aanvraag om toekenning van AOW op zijn beloop heeft gelaten. Verder is aangevoerd dat appellant niet door de Svb is ‘wakker geschud’ om tijdig een aanvraag in te dienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft de Svb zich desgevraagd op het nadere standpunt gesteld dat appellant, gelet op het eerdere contact van januari 2015, alsnog vanaf januari 2014 in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen ingevolge de AOW. Dit brengt met zich, dat het bestreden besluit geen stand houdt, evenals de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW, waarin met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar AOW-pensioen aan appellant zou moeten worden toegekend.
4.3.
Op grond van de door appellant aangevoerde redenen waarom niet tijdig is verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen, wordt niet aangenomen dat sprake is van een bijzonder geval. Uit de ter beschikking staande medische stukken blijkt weliswaar dat appellant aan het auto-ongeluk een aantal klachten heeft overgehouden, maar niet aannemelijk is geworden dat hij buiten staat is geweest tijdig een aanvraag in te dienen. Ook kan uit die stukken niet worden afgeleid dat het feit dat hij de aanvraag op zijn beloop heeft gelaten, niet voor zijn risico zou moeten komen.
4.4.
Evenmin kan het feit dat de Svb geen aanvraag heeft bevorderd leiden tot het oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval. De Svb bevordert bij wijze van serviceverlening aanvragen om AOW-pensioen voor in Nederland wonende personen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Nu appellant ten tijde van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in België woonde, behoorde hij niet tot een categorie van personen ten aanzien van wie een aanvraag wordt bevorderd. De Svb ontvangt immers vanuit het buitenland, anders dan van gemeenten aangesloten op het basisregistratie personen-systeem, geen opgave van personen die binnen een half jaar de pensioengerechtigde leeftijd zullen bereiken. Appellant kan dan ook niet met succes stellen dat zijn te late aanvraag een gevolg is van nalatigheid van de Svb.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Aanleiding wordt gezien om zelf in de zaak te voorzien, het besluit van 25 maart 2015 te herroepen voor zover het betreft de ingangsdatum van het pensioen en de tegemoetkoming KOB, en deze ingangsdatum te stellen op 1 januari 2014.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 990,- in beroep en op € 990,- in hoger beroep, in totaal € 1.980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 juli 2015;
  • herroept het besluit van 25 maart 2015 voor zover het betreft de ingangsdatum van het pensioen en de tegemoetkoming KOB en stelt deze ingangsdatum op 1 januari 2014;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

AB