ECLI:NL:CRVB:2017:3446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
17/378 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar en verzoek om schadevergoeding na verhuizing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante had een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp aangevraagd, maar na haar verhuizing naar een andere gemeente was het college van mening dat er geen procesbelang meer was. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellante geen schade had geleden die verband hield met het besluit van het college.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer hulp nodig had dan was toegekend en dat zij schade had geleden doordat zij haar zussen moest inschakelen voor huishoudelijk werk. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar schadeclaim en dat haar verzoek om schadevergoeding niet concreet was onderbouwd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 september 2017.

Uitspraak

17/378 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 november 2016, 16/2125 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 27 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mühlstaff. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. de Boer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening aan appellante toegekend voor huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura voor de periode van 19 januari 2016 tot en met 31 juli 2016. Appellante is daarbij in aanmerking gebracht voor 2 uur per week huishoudelijke hulp. Zij heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante is in juni 2016 verhuisd van de gemeente Zwolle naar de gemeente [woonplaats].
1.3.
Bij besluit van 21 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante niet‑ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante is verhuisd naar een andere gemeente zodat het resultaat dat zij nastreeft (meer uren huishoudelijke hulp) niet meer kan worden bereikt. Er is geen sprake van door appellante geleden schade.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar van appellante terecht niet‑ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het bezwaar van appellante, gelet op de verhuizing van Zwolle naar [woonplaats], niet kan leiden tot het door haar beoogde resultaat. Niet gebleken is dat appellante schade heeft geleden, bijvoorbeeld door het inkopen van (extra) huishoudelijke hulp.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij meer hulp bij het huishouden nodig had dan dat door het college is toegekend. Zij heeft daarbij gewezen op haar medische problematiek en op het feit dat zij in [woonplaats] negen uur huishoudelijk hulp per week heeft ontvangen. Volgens appellante heeft zij schade geleden, nu zij haar zussen heeft moeten inschakelen voor het verrichten van huishoudelijk werk en zij hen daarvoor deels (contant) heeft betaald. Volgens appellante zou moeten worden aangesloten bij het tarief van € 10,- per uur dat wordt aangehouden in letselschadezaken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college het bezwaar van appellante tegen het bestreden besluit terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar van appellante terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante onvoldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6811) kan aan een verzoek om schadevergoeding slechts een procesbelang worden ontleend als de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. De Raad is van oordeel dat in dit geval niet aan dit vereiste is voldaan. Uit de gedingstukken blijkt dat van de zijde van appellante in bezwaar is verklaard dat zij geen extra zorg heeft ingekocht omdat zij daarvoor geen geld had. Ter zitting van de rechtbank is verklaard dat appellante geen extra hulp heeft ingekocht alsmede dat zij haar zusje heeft ingeschakeld, waarvan geen bewijs is. Eerst in hoger beroep is naar voren gebracht dat appellante haar zussen (deels) betaald heeft ingeschakeld, doch zonder concrete onderbouwing van die stelling. Appellante heeft ter zitting ook erkend dat zij haar verzoek om schadevergoeding niet concreet kan onderbouwen. Tegen deze achtergrond kan appellante aan haar verzoek om schadevergoeding geen procesbelang ontlenen.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige gronden van appellante geen bespreking meer.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
(getekend) N.R. Docter
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

AB