ECLI:NL:CRVB:2017:3438
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van het Zorgkantoor om persoonsgebonden budget lager vast te stellen en terugvordering van voorschotten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.K. van Wijk, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Zorgkantoor Menzis, dat het persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 november 2014 op nihil had vastgesteld en een bedrag van € 7.532,67 had teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de appellant de zorg daadwerkelijk had ontvangen.
De Raad heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De appellant had niet voldaan aan de verplichtingen van de Regeling subsidies AWBZ, en de door hem aangevoerde omstandigheden, waaronder zijn psychische toestand, waren niet voldoende om de beslissing van het Zorgkantoor te weerleggen. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de lagere vaststelling van het pgb en de terugvordering van het bedrag had kunnen komen. De belangenafweging tussen de appellant en het Zorgkantoor viel in het voordeel van het Zorgkantoor uit, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgontvangers om aan de administratieve verplichtingen te voldoen en dat het Zorgkantoor de bevoegdheid heeft om terugvorderingen te doen indien niet aan de voorwaarden is voldaan. De Raad concludeerde dat de terugvordering niet zou leiden tot onaanvaardbare psychische gevolgen voor de appellant, en dat de zorg voor de beslagvrije voet in acht genomen zou worden bij de invordering.