In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder en bewindvoerder, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Zorgkantoor, dat het persoonsgebonden budget voor 2014 had vastgesteld en een bedrag teruggevorderd. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk omdat het buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van bezwaar liep van 28 januari 2016 tot en met 9 maart 2016, en dat het bezwaarschrift op 10 maart 2016 was ingediend. De rechtbank had geoordeeld dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de bewindvoerder door persoonlijke omstandigheden en klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de bewindvoerder niet in staat was om bezwaar te maken of hulp in te schakelen. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de appellant en zijn vertegenwoordiger om op de hoogte te zijn van de termijnen en procedures. De Raad wees erop dat de bewindvoerder op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar te maken en dat er geen indicaties waren dat het Zorgkantoor de bewindvoerder had misleid over de termijn voor het indienen van bezwaar.