ECLI:NL:CRVB:2017:3322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
15/4260 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische onderbouwing door het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 24 april 2015 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante, die in 2005 uitviel als inpakster, geen recht had op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 september 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante heeft aangevoerd dat zij kampt met ernstige lichamelijke en psychische klachten en dat het Uwv haar niet serieus neemt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv zich op de rapporten van de verzekeringsartsen mocht baseren, die zorgvuldig onderzoek hebben verricht en informatie van de behandelende sector hebben betrokken. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de beoordeling door het Uwv. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/4260 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 april 2015, 14/5506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2005 uitgevallen voor haar werkzaamheden als inpakster bij een kippenslachterij. Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 30 mei 2007 geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.2.
Vervolgens heeft het Uwv na een ziekmelding in oktober 2007 vastgesteld dat met ingang van 23 oktober 2009 geen recht op WIA-uitkering is ontstaan.
1.3.
Nadat appellante een aantal herzieningsverzoeken had ingediend, heeft zij op 24 april 2013 opnieuw gemeld dat haar gezondheid is verslechterd. Een verzekeringsarts heeft een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van de medische informatie. Voorts heeft hij informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts heeft appellant over de periode
31 mei 2011 tot 31 augustus 2013 toegenomen arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van
6 februari 2014 is aan appellante met ingang van 31 mei 2011 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, welke uitkering met ingang van 30 augustus 2011 is omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Verder heeft de verzekeringsarts de beperkingen van appellante vastgesteld vanaf 31 augustus 2013 en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2013. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht. Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat vanaf 7 april 2014 geen recht bestaat op een WIA-uitkering omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
In bezwaar tegen het besluit van 7 februari 2014 heeft appellante aangevoerd dat zij kampt met een ernstig trauma waardoor zij diverse lichamelijke en psychische klachten heeft. Appellante voelt zich – kort gezegd – niet serieus genomen door het Uwv. Verder is aangevoerd dat het Uwv, anders dan aangegeven, geen contact met medisch specialisten heeft opgenomen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling door de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellante in staat geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. Een als reserve geselecteerde functie is vervallen. Bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen nadere medische informatie in geding te brengen. Bij brieven van
30 december 2014 en 12 januari 2015 heeft appellante kenbaar gemaakt dat de huisarts noch specialisten bereid zijn om haar schriftelijke informatie omtrent haar actuele medische situatie te verstrekken.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te concluderen dat het Uwv zich niet zou mogen baseren op rapporten van de verzekeringsartsen. Deze hebben een zorgvuldig onderzoek verricht en informatie van de behandelende sector bij de beoordeling betrokken. Het gaat daarbij om een brief van de anesthesioloog van 21 mei 2013, een brief van de psycholoog van 9 augustus 2012, een behandelplan, een brief van de psychiater van 20 december 2011, wat medische stukken van een eerdere datum en brieven van de psycholoog van 28 augustus 2011 en van 23 februari 2012
.Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere medische informatie heeft ingewonnen maak het onderzoek volgens de rechtbank niet onzorgvuldig, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel. Dit is slechts anders in geval van een ingezette behandeling dan wel indien is gesteld dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend oordeel is toegedaan. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Raad van 25 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863. Verder heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd en gesteld dat haar huisarts geen verzoek om informatie van het Uwv heeft ontvangen. De rechtbank is volgens appellante ten onrechte op basis van verouderde medische gegevens tot haar oordeel gekomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen zijn na eigen onderzoek en na meewegen van de in het dossier beschikbare informatie van de behandelende sector tot hun oordeel gekomen. De toelichting van de verzekeringsarts, dat appellante toegenomen arbeidsongeschikt is geweest doordat zij in verband met zwangerschap de medicatie waarop zij goed reageerde tijdelijk niet mocht innemen, wordt begrijpelijk geacht. Dat appellante een maand nadat zij de medicatie weer mocht innemen wederom belastbaar is geacht zoals daarvoor, is begrijpelijk en door appellante inhoudelijk niet bestreden. Verder is niet gebleken dat het herstel na de periode van toegenomen ongeschiktheid minder positief verliep dan verwacht. Appellante heeft haar standpunt dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht niet met nadere medische stukken die betrekking hebben op de datum in geding onderbouwd. De stelling van appellante dat haar huisarts en de behandelend psycholoog of psychiater geen nadere informatie aan haar hebben willen verstrekken, leidt niet tot een andere conclusie. De artsen van het Uwv hebben overtuigend de medische situatie van appellante rond de beoordelingsdatum beschreven en hebben daarbij de wel beschikbare informatie van de behandelende sector betrokken, waaronder brieven van de huisarts en de psychiater. Het is niet aannemelijk dat de ontbrekende medische informatie voor de onderhavige beoordeling van zodanig belang is of zou kunnen zijn, dat deze informatie alsnog zou moeten worden ingewonnen. De omstandigheid dat de verzekeringsarts in november 2013 zekerheidshalve informatie bij de huisarts heeft opgevraagd, welke niet verkregen werd, maakt de medische beoordeling niet onzorgvuldig, nu nergens uit blijkt dat deze informatie voor een juiste oordeelsvorming rond de datum in geding van belang is.
4.2.
Voor het raadplegen van een deskundige ziet de Raad, vanwege het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv, geen aanleiding.
4.3.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves

RH