ECLI:NL:CRVB:2017:3316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
16/6362 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand voor gehuwden wegens niet verschijnen op gesprekken met activeringscoach

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die sinds 23 september 2010 bijstand ontvangen naar de norm voor gehuwden, zijn niet verschenen op gesprekken met de activeringscoach, die hen waren uitgenodigd om een tegenprestatie te leveren. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellanten voor de duur van drie maanden met 30% te verlagen. Na bezwaar heeft het college deze maatregel herzien en de verlaging beperkt tot één maand.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de gesprekken zijn verschenen vanwege medische klachten en dat het college hen niet gezamenlijk had moeten uitnodigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten zonder bericht van verhindering niet zijn verschenen en dat hun argumenten geen rechtvaardiging bieden voor hun afwezigheid. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand te verlagen op basis van de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet van de gemeente Rotterdam. De Raad concludeert dat er sprake is van twee afzonderlijke gedragingen, waardoor het college in dit geval terecht twee maatregelen heeft opgelegd. Het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

16.6362 PW

Datum uitspraak: 26 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 augustus 2016, 16/653 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Namens appellanten is mr. Hüsen verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 23 september 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden,, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij brief van 28 september 2015 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek met de activeringscoach op 21 oktober 2015. Bij afzonderlijke brief van 28 september 2015 heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek met de activeringscoach op 22 oktober 2015. In beide brieven staat dat onderwerp van de gesprekken het leveren van een tegenprestatie is. In beide brieven is voorts opgenomen dat het belangrijk is dat appellanten verschijnen en dat als zij dit niet doen, de gemeente kan besluiten de bijstand tijdelijk te verlagen. Appellanten zijn op 21 en 22 oktober 2015, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 oktober 2015 heeft het college de bijstand van appellanten bij wijze van twee afzonderlijke maatregelen met ingang van 1 november 2015 voor de duur van drie maanden verlaagd met 30%. Aan deze besluiten heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten zonder tegenbericht niet zijn verschenen op de gesprekken van onderscheidenlijk 21 en 22 oktober 2015 met de activeringscoach.
1.4.
Bij besluit van 18 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 28 oktober 2015 gegrond verklaard en die besluiten in zoverre herroepen dat de bijstand van appellanten bij wijze van twee afzonderlijke maatregelen voor de duur van één maand wordt verlaagd met 30%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de PW is bepaald dat de belanghebbende verplicht is naar vermogen de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Dit wordt ook wel het leveren van een tegenprestatie genoemd. [] In artikel 9, derde lid, van de PW is bepaald dat indien bijstand wordt verleend aan gehuwden de verplichtingen uit het eerste lid gelden voor ieder van hen.
4.2.
In artikel 18, tweede lid, van de PW is bepaald, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de PW voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de PW. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college heeft in dit geval toepassing gegeven aan de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Rotterdam (Verordening).
4.3.
Artikel 5, tweede lid, onder c, van de Verordening bepaalt onder meer dat het niet verschijnen op een oproep in het kader van de tegenprestatie een gedraging is van de tweede categorie. Op grond van artikel 7, tweede lid, onder a, van de Verordening wordt de maatregel bij een gedraging van de tweede categorie vastgesteld op 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat appellant regelmatig medische klachten heeft en dat het daardoor voor hem lastig is zelfstandig naar afspraken te komen. Desondanks is ervoor gekozen hen niet gezamenlijk voor een gesprek uit te nodigen. Verder hadden appellanten op 2 juli 2015 een klacht ingediend over de werkwijze van het college en de activeringscoach. Onder die omstandigheden kan appellanten niet worden verweten dat zij niet op de gesprekken met de activeringscoach op 21 en 22 oktober 2015 zijn verschenen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat appellanten zonder bericht van verhindering niet zijn verschenen op de gesprekken met de activeringscoach op 21 respectievelijk 22 oktober 2015. Wat zij hebben aangevoerd over de eerder ingediende klacht en de medische klachten van appellanten vormt hiervoor geen rechtvaardiging. Appellanten hadden zich op z’n minst voor deze gesprekken kunnen afmelden. De gestelde medische klachten van appellant zijn overigens niet met objectiveerbare stukken onderbouwd. Bovendien stonden appellants medische klachten er in ieder geval niet aan in de weg dat appellante op het gesprek op 22 oktober 2015 zou verschijnen. Het is overigens aan het college, en niet aan appellanten, om te bepalen of een gesprek over het verrichten van een tegenprestatie met appellanten gezamenlijk of met ieder van hen afzonderlijk nodig was. Appellanten dienden dan ook aan de afzonderlijke oproepen gehoor te geven. Nu zij dat niet hebben gedaan kan hen dat worden verweten. Het college was voorts gehouden de bijstand van appellanten overeenkomstig de Verordening te verlagen.
4.6.
Appellanten hebben verder nog aangevoerd dat zij samen bijstand naar de norm voor gehuwden ontvangen en het college daarom in totaal slechts één maatregel van 30% verlaging voor de duur van één maand had mogen opleggen. Deze beroepsgrond treft geen doel. Dat appellanten gezamenlijk bijstand ontvangen brengt niet mee dat niet aan ieder van hen afzonderlijk een maatregel kan worden opgelegd. Appellanten zijn beiden op verschillende data uitgenodigd voor een gesprek en zijn vervolgens geen van beiden op deze gesprekken verschenen. Er is zodoende onmiskenbaar sprake van twee gedragingen, die het college heeft gesanctioneerd overeenkomstig het bepaalde in de Verordening. Appellanten hebben verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het college aanleiding hadden moeten geven de opgelegde maatregel te matigen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade, zodat het verzoek hiertoe moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2017.