Uitspraak
.
OVERWEGINGEN
.Bij besluit van 20 juli 2015, gehandhaafd bij besluit van
Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een gewezen dienstplichtig militair, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om financiële tegemoetkoming in de kosten van hoortoestellen door de Minister van Defensie. De minister had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 20 juli 2015, gesteld dat er geen verband was tussen de gehoorschade van de appellant en zijn militaire dienst. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de minister op juiste gronden en op basis van zorgvuldig medisch onderzoek zijn standpunt had gehandhaafd.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts, die heeft vastgesteld dat de appellant lijdt aan (fors) perceptief, symmetrisch gehoorverlies, maar dat de oorzaak daarvan niet kan worden vastgesteld. De Raad concludeert dat een lawaaibeschadiging door de militaire dienst niet waarschijnlijk is en dat de medische gegevens wijzen op een hoogstwaarschijnlijk endogene predispositie. De Raad heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om een causaal verband aan te tonen tussen de dienst en de gezondheidsklachten van de appellant. De Raad heeft de argumenten van de appellant niet gevolgd, omdat deze onvoldoende bewijs boden voor een andere conclusie.