ECLI:NL:CRVB:2017:325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
16/6521 WUV-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht met betrekking tot de vergoeding verzorgingshuis voor nabestaanden

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB) van 29 september 2016. Dit besluit weigerde de voortzetting van de vergoeding voor verzorgingshuis als nabestaande van haar overleden echtgenoot, die als vervolgde was erkend onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De voorzieningenrechter heeft op 26 januari 2017 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorzieningen, waarbij de verzoeken zijn afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster stelde dat zij in financiële problemen zou komen door het besluit van de SVB, maar de voorzieningenrechter vond de onderbouwing van deze financiële noodsituatie onvoldoende. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet was voldaan aan de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

16/6521 WUV-VV, 16/7085 WUV-VV
Datum uitspraak: 26 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats], Israël (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. H. Loonstein, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 september 2016, kenmerk BZ0110771 (bestreden besluit). Tevens is een verzoek om voorlopige voorziening gedaan (16/6521 WUV-VV).
Bij besluit van eveneens 29 september 2016, kenmerk 2016/EO3325/mmy, heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van verzoekster om voortzetting van de vergoeding verzorgingshuis als nabestaande. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij brief van 15 november 2016. Gelijktijdig is de Raad verzocht een voorlopige voorzienig te treffen (16/7085 WUV-VV).
Het onderzoek ter zitting in de zaak 16/6521 WUV-VV heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Daar is mr. Loonstein namens verzoekster verschenen. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Het onderzoek ter zitting in de zaak 16/6521 WUV-VV is hervat en heeft gevoegd met de zaak 16/7085 WUV-VV plaatsgehad op 12 januari 2017. Daar is mr. Loonstein namens verzoekster verschenen en heeft verweerder zich ook nu laten vertegenwoordigen door Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
De overleden echtgenoot van verzoekster, [naam betrokkene] (betrokkene), is in 1976 erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In 1997 is aan hem een vergoeding verleend voor de kosten verbonden aan de verzorging van hem en verzoekster in een bejaardenhuis. Hierop hebben betrokkene en verzoekster hun intrek genomen in [naam] te [woonplaats] (Israël).
1.2.1.
Na het overlijden van betrokkene op 17 november 2011 heeft de (rechtsvoorganger van de) SVB bij brief van 29 november 2011 aan verzoekster bericht dat zij als nabestaande van betrokkene recht heeft op tijdelijke voortzetting van voorziening(en) die aan betrokkene waren toegekend. Zo is onder meer vermeld dat de vergoeding voor de verzorgingsprijs van het tehuis ten hoogste vijf jaren aan verzoekster wordt toegekend.
1.2.2.
Bij e-mailbericht van 9 augustus 2016 heeft mr. Loonstein bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 november 2011. Dat bezwaar is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de daarvoor geldende bezwaartermijn. In beroep tegen het bestreden besluit is verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de SVB op de oude voet doorgaat met het voldoen van de kosten die verband houden met het verblijf van verzoekster in [naam].
1.3.1.
Met in het vooruitzicht dat op 1 december 2016 de maximale duur is bereikt van de tijdelijke voorzetting van de vergoeding verzorgingshuis heeft verzoekster in augustus 2016 verzocht om een langer verblijf in het verzorgingshuis financieel mogelijk te maken. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 29 september 2016. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt.
1.3.2.
Hangende het bezwaar is de voorzieningenrechter van de Raad (voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de SVB de kosten van het verblijf van verzoekster in [naam] op de oude voet (voorlopig) blijft voldoen.
2. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorzienig treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
In het kader van de gedane verzoeken komt de voorzieningenrechter tot de volgende afwegingen.

16.6521 WUV-VV

2.3.1. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.2. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij door het besluit van 29 november 2011 in financiële problemen komt nu de vergoeding voor de verzorgingsprijs van het tehuis ten hoogste vijf jaren aan haar is toegekend. De voorzieningenrechter overweegt dat hij niet de overtuiging heeft gekregen dat verzoekster ten gevolge van dit besluit in een financiële noodsituatie dan wel anderszins in een onhoudbare situatie is geraakt, die door het treffen van een voorlopige voorziening moet worden gematigd of beperkt. Voor deze financiële situatie is te weinig concrete onderbouwing gegeven.
2.3.3. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

16.7085 WUV-VV

2.4.1. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.2. Het besluit van 29 september 2016 omvat de afwijzing van het verzoek om een langer verblijf in het verzorgingshuis financieel mogelijk te maken. Verzoekster heeft ook in het kader van dit verzoek naar voren gebracht dat zij hierdoor en een financiële noodsituatie is komen te verkeren. Voor deze financiële noodsituatie is onvoldoende onderbouwing gegeven. De voorzieningenrechter heeft dan ook niet de overtuiging gekregen dat verzoekster ten gevolge van dit besluit in een financiële noodsituatie is geraakt, die door het treffen van een voorlopige voorziening moet worden gematigd of beperkt.
2.4.3. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A.M. Pasmans

HD