ECLI:NL:CRVB:2017:3036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en ingebrekestelling onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 29 juli 2015 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 10 juni 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Na een aantal ingebrekestellingen, waarbij appellante het college verzocht om een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, heeft het college op 15 september 2014 de aanvraag afgewezen en de dwangsom geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten, omdat appellante het college te vroeg in gebreke had gesteld.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar tweede ingebrekestelling. Het college heeft echter aangevoerd dat deze ingebrekestelling niet op de juiste wijze was ingediend, omdat deze per e-mail was verzonden, terwijl de gemeente Rotterdam schriftelijke indiening vereiste. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de omvang van het geding niet heeft uitgebreid met het latere besluit van het college, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.