ECLI:NL:CRVB:2017:3036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
15/6157 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en ingebrekestelling onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 29 juli 2015 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 10 juni 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Na een aantal ingebrekestellingen, waarbij appellante het college verzocht om een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, heeft het college op 15 september 2014 de aanvraag afgewezen en de dwangsom geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten, omdat appellante het college te vroeg in gebreke had gesteld.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar tweede ingebrekestelling. Het college heeft echter aangevoerd dat deze ingebrekestelling niet op de juiste wijze was ingediend, omdat deze per e-mail was verzonden, terwijl de gemeente Rotterdam schriftelijke indiening vereiste. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de omvang van het geding niet heeft uitgebreid met het latere besluit van het college, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.6157 WWB

Datum uitspraak: 5 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 juli 2015, 14/8487 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend.
Het college heeft een aanvullend verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L. den Ouden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A. Karreman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 10 juni 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Appellante heeft bij brief van 5 augustus 2014 het college in gebreke gesteld (ingebrekestelling 1) in verband met het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 10 juni 2014 en verzocht haar een dwangsom toe te kennen.
1.3.
Appellante heeft het college per e-mail van 13 augustus 2014 (ingebrekestelling 2) nogmaals in gebreke gesteld.
1.4.
Bij besluit van 6 september 2014 (besluit 1) heeft het college in reactie op ingebrekestelling 1 appellante een dwangsom geweigerd op de grond dat de beslistermijn nog niet is verstreken.
1.5.
Bij besluit van 15 september 2014 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 26 september 2014 (besluit 2) heeft het college een dwangsom geweigerd in reactie op ingebrekestelling 2.
1.7.
Bij besluit van 5 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante het college voor het verstrijken van de beslistermijn en derhalve te vroeg in gebreke heeft gesteld, zodat geen dwangsom is verschuldigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen rekening gehouden met
ingebrekestelling 2. Volgens de rechtbank was de beslistermijn, na opschorting met zes dagen in verband met de hersteltermijn om de aanvraag aan te vullen, op 11 augustus 2014 geëindigd. Nu het college op 15 september 2014, 19 dagen na afloop van de beslistermijn, heeft beslist op de aanvraag, heeft het college een dwangsom verbeurd.
3.1.
Het college heeft in verweer gesteld dat appellante ingebrekestelling 2 per e-mail heeft verzonden naar het college. Het college heeft de elektronische weg hiervoor niet opengesteld. Op de website van de gemeente Rotterdam wordt ook vermeld dat een ingebrekestelling schriftelijk naar de desbetreffende afdeling moet worden verstuurd. Nu appellante het college niet op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld, is geen dwangsom verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag.
3.2.
Appellante heeft hiertegen ingebracht dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen. Daarnaast correspondeert het college zelf veelvuldig per e-mail. De intensieve correspondentie met het college is het gevolg van de onbehoorlijke werkwijze van SoZaWe van de gemeente Rotterdam.
3.3.
Het college heeft een nader verweerschrift ingediend inhoudende dat op
ingebrekestelling 2 bij besluit 2 is beslist en tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Om die reden maakt ingebrekestelling 2 geen onderdeel uit van deze hoger beroepsprocedure.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit betreft ingebrekestelling 1. Besluit 2 betreft ingebrekestelling 2.
De bestuursrechter dient in het kader van de toetsing, naast het in beroep bestreden besluit de grondslag en/of de reikwijdte van dat besluit niet uit te breiden door ook een later besluit waartegen geen rechtsmiddelen zijn ingesteld mee te nemen. Het verdraagt zich niet met de in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde afbakening van de omvang van het geding. Dat heeft de rechtbank terecht in de aangevallen uitspraak dan ook niet gedaan.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en M. Hillen en J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) L.V. van Donk

HD