Uitspraak
Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2016, 16/3092 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 29 augustus 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep wilde gaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2016. De Raad had eerder, op 20 december 2016, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De appellant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, wat heeft geleid tot een zitting op 18 juli 2017. Tijdens deze zitting was de appellant aanwezig, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was niet vertegenwoordigd.
De Raad overwoog dat de appellant niet tijdig had gereageerd op de uitspraak van de rechtbank, die op 8 augustus 2016 per aangetekende post was verzonden. Na een retourzending werd de uitspraak op 30 augustus 2016 opnieuw verzonden, maar de appellant werd erop gewezen dat deze verzending geen nieuwe termijn voor hoger beroep betekende. De appellant diende zijn hogerberoepschrift pas op 2 oktober 2016 in, wat na de fatale termijn van 19 september 2016 was.
In zijn verzet voerde de appellant aan dat hij op de dag van de postbezorging niet thuis was en geen afhaalbericht had ontvangen. De Raad oordeelde echter dat de gevolgen van het niet afhalen van de post voor rekening van de appellant komen, zolang er geen bewijs is van een onjuiste adressering. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het verzet werd ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.