ECLI:NL:CRVB:2017:2970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
16/6263 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

Op 29 augustus 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep wilde gaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2016. De Raad had eerder, op 20 december 2016, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De appellant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, wat heeft geleid tot een zitting op 18 juli 2017. Tijdens deze zitting was de appellant aanwezig, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was niet vertegenwoordigd.

De Raad overwoog dat de appellant niet tijdig had gereageerd op de uitspraak van de rechtbank, die op 8 augustus 2016 per aangetekende post was verzonden. Na een retourzending werd de uitspraak op 30 augustus 2016 opnieuw verzonden, maar de appellant werd erop gewezen dat deze verzending geen nieuwe termijn voor hoger beroep betekende. De appellant diende zijn hogerberoepschrift pas op 2 oktober 2016 in, wat na de fatale termijn van 19 september 2016 was.

In zijn verzet voerde de appellant aan dat hij op de dag van de postbezorging niet thuis was en geen afhaalbericht had ontvangen. De Raad oordeelde echter dat de gevolgen van het niet afhalen van de post voor rekening van de appellant komen, zolang er geen bewijs is van een onjuiste adressering. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het verzet werd ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 augustus 2017
16/6263 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2016, 16/3092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 20 december 2016 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 18 juli 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 20 december 2016 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Uit de gedingstukken blijkt dat een afschrift van de aangevallen uitspraak op 8 augustus 2016 bij aangetekende brief aan het - juiste - adres van appellant is gezonden. Aangezien de rechtbank deze brief retour heeft ontvangen, is de uitspraak op 30 augustus 2016 nogmaals aan appellant gezonden. Daarbij is appellant erop gewezen dat met deze toezending niet is beoogd een nieuwe termijn te stellen voor het aanwenden van een rechtsmiddel. Nadat appellant bij brief van 23 september 2016 de rechtbank had verzocht een kopie op te sturen, heeft de rechtbank op 28 september 2016 nogmaals een kopie van de uitspraak verzonden. Daarbij is appellant erop gewezen dat deze verzending geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van hoger beroep.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend was - dus -
19 september 2016. Het hogerberoepschrift is digitaal ingediend op 2 oktober 2016.
In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat er op de dag van de postbezorging niemand thuis was en dat hij geen afhaalbericht heeft aangetroffen in de brievenbus. Na ontvangst van de op 28 september 2016 toegezonden kopie van de uitspraak heeft appellant onmiddellijk gereageerd en een hogerberoepschrift ingediend. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat wellicht een medebewoner het afhaalbericht uit de brievenbus heeft gehaald. Appellant heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven voor het niet ontvangen van het op 30 augustus 2016 per gewone post verzonden exemplaar van de uitspraak. Appellant heeft verder verklaard dat hij na ontvangst van de op 28 september 2016 verzonden kopie met de rechtbank heeft gebeld en dat hem toen is meegedeeld dat hij nog elf dagen had om tijdig hoger beroep in te stellen.
De Raad is van oordeel dat in verzet geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad dienen de gevolgen van het niet afhalen van een poststuk voor rekening van de geadresseerde te blijven zolang niet vaststaat dat een onjuiste of onduidelijk adressering van dat stuk tot een onjuiste bezorging heeft geleid. Van dit laatste is niet gebleken. Dit betekent dat het ongebruikt verstrijken van de hogerberoepstermijn aan appellant wordt toegerekend en dat gebeurtenissen van na 19 september 2016 hoe dan ook niet kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het verzet is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2017.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

AB