Op 29 augustus 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/6977 ABP-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 20 april 2017, waarin het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat appellante stelde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep was overschreden door toedoen van haar juridisch adviseur, die niet tijdig had geattendeerd op de noodzaak om hoger beroep in te stellen. Tijdens de zitting op 18 juli 2017 heeft appellante verklaard dat haar juridisch adviseur enkel gemachtigd was voor de beroepsfase en niet voor het hoger beroep. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat haar gezondheidstoestand haar belemmerde om tijdig een hogerberoepschrift in te dienen.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Volgens vaste rechtspraak is het handelen of nalaten van een gemachtigde in beginsel voor rekening van degene die zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante geen medische stukken heeft overgelegd die zouden aantonen dat zij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een hogerberoepschrift in te dienen. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.
De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.