ECLI:NL:CRVB:2017:2632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
15/5827 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 30 oktober 2012 niet meer kan werken als medewerker Callcenter vanwege psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering per 28 oktober 2014, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Den Haag oordeelde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts had een lichamelijk onderzoek gedaan en beschikte over voldoende informatie om de belastbaarheid van appellant te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had ook relevante informatie van de behandelend psychiater in zijn beoordeling meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat rekening hield met de beperkingen van appellant, waaronder beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij door zijn bipolaire stoornis niet kan functioneren, ook niet in de functies die hem zijn voorgehouden. Hij betwistte de juistheid van de FML en de vermelding van medicatiegebruik. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die zijn standpunt ondersteunden. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant met de in de FML opgenomen beperkingen in staat moest zijn om de geduide functies te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/5827 WIA
Datum uitspraak: 28 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 juli 2015, 15/1966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.W. Beers.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 30 oktober 2012 uitgevallen voor zijn werk als medewerker Callcenter
[naam bedrijf] in verband met psychische klachten. Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft het Uwv geweigerd appellant per 28 oktober 2014 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat een voldoende zorgvuldige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts, die zelfstandig een lichamelijk onderzoek bij appellant heeft verricht, beschikte over voldoende informatie om tot een afgewogen oordeel omtrent de belastbaarheid van appellant te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant in het kader van de hoorzitting heeft gezien en beoordeeld, heeft kennis genomen van de informatie van de behandelend psychiater J.P.M.C. Staallekker-van Laan van GGZ Haagstreek te [plaatsnaam] van 17 april 2013 en 23 oktober 2013, en heeft deze informatie blijkens zijn rapport van 2 maart 2015 in zijn oordeelsvorming betrokken. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de beide verzekeringsartsen met de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2014 vastgelegde beperkingen van appellant de ernst en de omvang van zijn medische situatie hebben miskend. In deze FML is in voldoende mate rekening gehouden met de beperkingen van appellant op het persoonlijk functioneren, in die zin dat appellant is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Tevens zijn beperkingen aangenomen op het terrein van het sociaal functioneren, te weten het hanteren van emotionele problemen van anderen en het omgaan met conflicten. Appellant is voorts beperkt qua werktijden op het werk in de avonduren en op extreem wisselende ploegendiensten. De stelling van appellant dat hij sinds 2012 wel degelijk manische perioden heeft gekend heeft appellant niet met medische gegevens aannemelijk kunnen maken. Afgezien daarvan wijst de rechtbank er in dit verband op dat de vermelding in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangaande de (afwezigheid van) manische episodes een weergave betreft van eigen uitlatingen van appellant. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de primaire arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ten gevolge van zijn bipolaire stoornis niet kan functioneren, ook niet voor de voor hem geschikt geachte functies. Stress is daarbij één van de triggers en tevens een katalysator. Voorts heeft appellant aangevoerd dat niet vast staat dat hij bij gebruik van medicatie wel zou kunnen functioneren in de geduide functies en dat ten onrechte dit is meegenomen bij het vaststellen van de FML. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank een aantal onjuistheden staat vermeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat een voldoende zorgvuldige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundige oordeel op inhoudelijke gronden voor onjuist te houden. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen (medische) stukken ingediend die zijn standpunt dat hij meer beperkt is ondersteunen. Anders dan appellant heeft aangevoerd hebben de verzekeringsartsen blijkens hun rapporten van
19 september 2014 en 2 maart 2015 bij het beoordelen van de medische beperkingen van appellant geen rekening gehouden met het gebruik van medicatie, hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat het beter zou zijn als appellant de voorgeschreven medicatie wel zou gebruiken. De Raad heeft ten slotte in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 23 juni 2015 geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat daarin onjuistheden staan vermeld, zoals is aangegeven door appellant in zijn beroepschrift.
4.2.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat appellant met de in de FML opgenomen beperkingen in staat moet zijn om de geduide functies te verrichten.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB