ECLI:NL:CRVB:2017:2619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
15/4832 ZVW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens te late indiening van het hoger beroepschrift

Op 18 juli 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/4832 ZVW-V. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 18 november 2015, waarin het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het hoger beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellante had het hoger beroepschrift op 9 juli 2015, twee dagen na de deadline, per fax ingediend.

In het verzet heeft appellante aangevoerd dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2015, en dat zij door omstandigheden, waaronder een reis naar Sint Petersburg, niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn om de eerdere uitspraak te herzien. Volgens de vaste rechtspraak zijn fouten van een rechtsbijstandverlener voor risico van de cliënt.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 7 juli 2015, de laatste dag van de hogerberoepstermijn, zelf een kort hogerberoepschrift had kunnen indienen, maar dit niet heeft gedaan. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- aan appellante wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 juli 2017
15/4832 ZVW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 mei 2015, 14/9531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 18 november 2015 heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 27 juni 2017. Appellante was aanwezig. CAK is niet verschenen. Voorts was als door de Raad opgeroepen tolk in de Russische taal aanwezig
S.G. Bos.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 18 november 2015 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het hogerberoepschrift bij faxbericht van 9 juli 2015, en daarmee twee dagen te laat, is ingediend.
In verzet heeft appellante het volgende aangevoerd. De aangevallen uitspraak is op
26 mei 2015 aan haar advocaat gestuurd. Zij heeft op 3 juni 2015 van de advocaat gehoord dat de uitspraak er was en op 6 juni 2015 heeft zij als bijlage bij een op 27 mei 2015 gedateerde brief van hem een kopie ontvangen. Zij was toen druk bezig met de voorbereidingen voor een reis naar Sint Petersburg (Rusland) met vertrek op 18 juni 2015. Op 15, 16 en 17 juni 2015 heeft zij telefonisch overleg met de advocaat gehad. Op 17 juni 2015 heeft zij nog een faxbericht aan de advocaat gestuurd. Gedurende haar verblijf in Sint Petersburg zijn er geen contacten geweest. In de nacht van 6 op 7 juli 2015 keerde appellante terug in Nederland. Op 7 juli 2015, de laatste dag van de hogerberoepstermijn, nam zij haar post door en stelde vast dat er geen stukken van de advocaat waren. Het lukte haar niet die dag contact met hem te krijgen. Op 8 juli 2015 vernam zij dat de advocaat niets meer had gedaan en toen was het te laat om zelf nog tijdig hoger beroep in te stellen.
De Raad ziet in het betoog van appellante geen grond om zijn uitspraak van 18 november 2015 onjuist te achten. Volgens vaste rechtspraak zijn - mogelijke - fouten en tekortkomingen van een rechtsbijstandverlener voor risico van de cliënt. Daar komt bij dat in dit geval de advocaat in de op 27 mei 2015 gedateerde brief aan appellante heeft bericht haar in (een eventueel) hoger beroep niet te zullen bijstaan. Ten slotte is van belang dat appellante op
7 juli 2015, toen duidelijk was dat zij de advocaat niet kon bereiken en zij niet wist of de advocaat wel of niet hoger beroep had ingesteld, zelf een - kort - hogerberoepschrift had kunnen indienen.
Het verzet is ongegrond.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad aan appellante wordt terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- aan appellante wordt
terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB