ECLI:NL:CRVB:2017:2608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
16/5164 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de stopzetting van AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 23 juni 2016 een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft bekrachtigd. Appellanten, die een ouderdomspensioen ontvangen op basis van de Algemene Ouderdomswet, hebben vanaf 1 januari 2012 bijstand ontvangen in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft op 2 december 2013 de betaling van de AIO-aanvulling voorlopig stopgezet, omdat appellanten niet de gevraagde informatie over hun vakantie in Turkije in 2012 hebben verstrekt. Ondanks herinneringen van de Svb hebben appellanten geen in- en uitreisgegevens kunnen aanleveren, wat leidde tot de beëindiging van de AIO-aanvulling per 1 december 2013.

Appellanten hebben in hun correspondentie met de Svb aangegeven dat zij de gevraagde informatie niet konden verstrekken en hebben een verzoek om herziening van het besluit ingediend. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, wat hen heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 25 juli 2017 geoordeeld dat de brieven van appellanten niet als bezwaarschriften tegen de besluiten van de Svb kunnen worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over hun bezwaren en dat zij niet hebben aangetoond dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5164 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 juni 2016, 15/6582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] (appellanten), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Namens appellanten is
mr. Cools verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Daarnaast ontvingen zij vanaf 1 januari 2012 bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2013 (besluit 1) heeft de Svb de betaling van de
AIO-aanvulling aan appellanten vanaf 1 december 2013 voorlopig stopgezet. Hieraan heeft de Svb het volgende ten grondslag gelegd. Bij brieven van 26 oktober 2012, 28 november 2012 en 28 februari 2013 is appellanten om informatie gevraagd over hun vakantie in Turkije in 2012. Appellanten hebben hierop weliswaar gereageerd, maar niet hun in- en uitreisgegevens toegezonden. De Svb heeft appellanten hieraan herinnerd bij brief van 7 november 2013, maar appellanten hebben hierop niet gereageerd. Omdat de Svb zonder de gevraagde informatie de hoogte van de AIO-aanvulling niet kan vaststellen, wordt deze voorlopig niet betaald. Appellanten wordt verzocht om de gevraagde informatie voor 16 december 2013 op te sturen.
1.3.
Bij brief van 16 december 2013 hebben appellanten de Svb meegedeeld nog geen informatie te hebben ontvangen van de Turkse douane. Verder vragen appellanten in de brief waarop de Svb de stopzetting van de AIO-aanvulling baseert.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2013 (besluit 2) heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 1 december 2013 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellanten de in 1.2 bedoelde informatie niet hebben verstrekt. Als gevolg hiervan kan de Svb het recht op
AIO-aanvulling niet vaststellen.
1.5.
Bij brief van 23 januari 2014 hebben appellanten de Svb meegedeeld de meermaals gevraagde informatie niet te hebben en de Svb aangeraden deze informatie bij de Nederlandse of Europese douane aan te vragen.
1.6.
Appellanten hebben bij brief van 21 april 2015 een verzoek om herziening van besluit 1 ingediend. Bij besluit van 15 mei 2015 (besluit 3) heeft de Svb dit verzoek geweigerd op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit hebben appellanten tijdig bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 10 november 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming heeft de Svb, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Appellanten hebben met hun brief van 16 december 2013 geen bezwaar gemaakt tegen besluit 1. Zij delen slechts mee de verzochte informatie niet te kunnen verstrekken en stellen een vraag. Vervolgens heeft de Svb bij besluit 2 de
AIO-aanvulling ingetrokken. Hierop reageren appellanten bij brief van 23 januari 2014. Daarin herhalen appellanten de gevraagde informatie niet te kunnen verstrekken, maar zij maken geen bezwaar tegen besluit 2. In het herzieningsverzoek dragen appellanten geen nieuwe feiten aan, maar herhalen zij de mededeling dat zij de gevraagde informatie niet kunnen verstrekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de brieven die appellanten op 16 december 2013 en
23 januari 2014 aan de Svb hebben gestuurd als bezwaarschriften tegen besluiten 1 en 2 moeten worden aangemerkt waarop de Svb alsnog een beslissing dient te nemen.
4.2.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dient een bezwaarschrift een omschrijving te bevatten van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat de wetgever voldoende heeft geacht dat in het bezwaarschrift een zodanige aanduiding van het daarin bestreden besluit wordt gegeven dat dit besluit voor het bestuursorgaan goed traceerbaar is.
4.3.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd, kan uit de bewoordingen noch uit de context van de brieven van 16 december 2013 en 23 januari 2014 worden afgeleid dat zij bezwaar maken tegen besluiten 1 en 2. Het betoog van appellanten dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn en dat zij destijds niet werden bijgestaan door een advocaat, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit voor rekening en risico van appellanten moet blijven. Het had op hun weg gelegen om (eerder) hulp te zoeken of contact op te nemen met de Svb na ontvangst van de besluiten.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit

HD