Uitspraak
19 mei 2016, 15/4860 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 mei 2016 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 1 november 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand, maar zijn aanvraag werd op 24 april 2015 afgewezen. Het college had vastgesteld dat appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Appellant had weliswaar een voorschot ontvangen, maar dit werd later teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien en dat de verklaringen van zijn neven niet voldoende waren onderbouwd.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten en stelt hij dat hij alle gevraagde bewijstukken heeft overgelegd. De Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen redenen om van de terugvordering van de voorschotten af te zien, en er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2017.