ECLI:NL:CRVB:2017:2605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
16/5105 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanvullende tegemoetkoming voor scholingskosten van kinderen van een gedetacheerde ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, had een verzoek ingediend om een aanvullende tegemoetkoming voor extra scholingskosten voor de school van zijn twee dochters. Dit verzoek werd afgewezen op basis van de regeling VUBZK, waaruit bleek dat appellant geen recht had op de gevraagde tegemoetkoming. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister in redelijkheid het verzoek kon afwijzen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden.

De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het convenant dat tussen de partijen was gesloten, de toepassing van het VUBZK voorschreef. Artikel 5.2 van het VUBZK bepaalt dat de tegemoetkoming in de onderwijskosten en bijkomende kosten gemaximeerd is en dat appellant slechts aanspraak kan maken op een vergoeding tot een bepaald bedrag. De Raad oordeelde dat de stelling van appellant dat zijn kinderen hoogbegaafd zijn en alleen op de door hem gekozen school adequaat onderwijs konden krijgen, onvoldoende onderbouwd was. Bovendien werd opgemerkt dat de keuze om zijn kinderen op deze specifieke school te plaatsen, een persoonlijke afweging was die niet voor rekening van de minister kon komen.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat zijn collega’s onder dezelfde regeling vielen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5105 AW
Datum uitspraak: 27 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 juni 2016, 15/9500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Aruba (appellant)
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Appellant is verschenen, vergezeld door mr. A.A.E. Rietveld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Roos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is aangesteld bij het [Ministerie] .
1.2.
Met ingang van 1 maart 2015 tot 1 september 2018 is appellant gedetacheerd als [functie] , ressorterend onder de minister. Ten behoeve van de detachering hebben de minister, de minister van Buitenlandse Zaken en appellant (partijen) een convenant detachering (convenant) gesloten.
1.3.
In artikel 2 van het convenant is vastgelegd dat partijen zijn overeengekomen dat gedurende de periode van detachering, de regeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, “Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties” (VUBZK), van toepassing is.
1.4.
Op 21 februari 2015 heeft appellant een verzoek ingediend om een aanvullende tegemoetkoming ter hoogte van de extra scholingskosten voor de [school] van zijn twee dochters (ten tijde van de aanvraag vijf en zeven jaar oud).
1.5.
Bij besluit van 3 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2015 (bestreden besluit), is dit verzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat de minister in redelijkheid het verzoek van appellant kon afwijzen. Op grond van het VUBZK kon appellant geen aanspraak maken op de gevraagde tegemoetkoming, terwijl er voorts geen sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan toepassing van de hardheidsclausule had moeten plaatsvinden.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het door partijen gesloten convenant staat vast dat in het onderhavige geval het VUBZK van toepassing is.
4.2.
Artikel 5.2 van het VUBZK luidt - voor zover hier van toepassing - als volgt:
“1 In dit artikel wordt verstaan onder:
a. erkende onderwijsinstelling:
1. een Nederlandse of door Nederland gesubsidieerde school of bij het ontbreken daarvan een door de plaatselijke overheid erkende onderwijsinstelling voor lager of middelbaar onderwijs binnen of nabij de standplaats van belanghebbende die - m.b.t. onderwijsaanbod, aansluiting op Nederlands onderwijs, kosten en plaatselijke omstandigheden door de plaatselijke overheid als passend wordt aangemerkt dan wel een door de Minister daarmee gelijk te stellen instelling;
2. de op Sint Maarten gevestigde Carribean International Academy;
3. een Internationale school.
b. onderwijs:
alle soorten van onderwijs aan een erkende onderwijsinstelling.
c. onderwijskosten:
voor het onderwijs verschuldigde schoolgelden, met uitzondering van de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden, schooluniformen, laptops, excursies en schrijfbenodigdheden.
d. bijkomende kosten:
de voor het onderwijs verschuldigde kosten van registratie, examenkosten en kosten van onderwijsmateriaal. Uitgezonderd zijn van de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden, schooluniformen, laptops, excursies en schrijfbenodigdheden.
(…)
2 De belanghebbende heeft voor elk van zijn kinderen dat met hem metterwoon in een land buiten Nederland verblijft is en daar onderwijs geniet aanspraak op een tegemoetkoming in de onderwijskosten en bijkomende kosten. Deze aanspraak bestaat slechts voor zover voor het desbetreffende kind aanspraak bestaat op kinderbijslag of op een tegemoetkoming in de studiekosten. De tegemoetkoming in de onderwijskosten en bijkomende kosten van de [school] , als bedoeld in het eerste lid onderdeel a onder 3, worden vergoed tot maximaal de kosten van de gezamenlijke onderwijskosten en bijkomende kosten van een in artikel 5.2. eerste lid ,onderdeel a, onder 1, bedoelde onderwijsinstelling.
(…)
4 Het bedrag van de tegemoetkoming per kind is, met inachtneming van het vijfde lid, gelijk aan 95% van het totaal van de onderwijskosten en bijkomende kosten die gedurende een schooljaar daadwerkelijk zijn gemaakt.
(…)”
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat gelet op het bepaalde in artikel 5.2, tweede lid, derde volzin, van het VUBZK appellant met betrekking tot de schoolkosten van zijn kinderen voor de ISA, slechts aanspraak kan maken op een gemaximeerde vergoeding van onderwijskosten en bijkomende kosten. Anders dan appellant heeft aangevoerd is dit dwingendrechtelijk voorgeschreven, zodat dit artikel geen ruimte biedt om appellant in aanmerking te brengen voor de gevraagde toekenning.
4.4.1.
In artikel 9.2 van het VUBZK is een hardheidsclausule opgenomen. Daarin is bepaald dat in gevallen waarin niet of niet voldoende in deze regeling is voorzien, de minister naar redelijkheid en, waar mogelijk, in overeenstemming met de strekking van de bepalingen van deze regeling beslist.
4.4.2.
In het onderhavige geval is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de minister met toepassing van artikel 9.2 van het VUBZK had moeten afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 van het VUBZK.
4.4.3.
Appellant heeft gesteld dat, gelet op de hoogbegaafdheid van zijn kinderen, alleen de ISA op voldoende niveau onderwijs kon bieden aan zijn kinderen. Hij had geen andere mogelijkheid dan zijn kinderen op de [school] te plaatsen. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd. Uit een schrijven van de directeur van basisschool [basisschool] op Aruba blijkt dat er op die school wel degelijk mogelijkheden zijn voor begeleiding van hoogbegaafde kinderen.
4.4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn kinderen na aankomst op Aruba halverwege het schooljaar niet direct (beiden) geplaatst konden worden op een andere school dan de [school] . Appellant heeft een weliswaar begrijpelijke, maar eigen keuze gemaakt om zijn gezin zo snel mogelijk na de start van zijn detachering te laten overkomen en zijn kinderen, die sterk aan elkaar gehecht zijn, niet op verschillende scholen te plaatsen. De gevolgen van deze persoonlijke afweging kunnen niet voor rekening komen van de minister.
4.5.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Appellant heeft verwezen naar zijn collega’s bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, van wie de extra kosten voor een [school] wel zouden worden vergoed. Echter, niet is onderbouwd dat deze collega’s net als appellant vielen onder de regeling van het VUBZK. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Omdat sprake is van een andere toepasselijke vergoedingsregeling, is reeds daarom geen sprake van gelijke gevallen.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova

HD