ECLI:NL:CRVB:2017:2501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
15/8183 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstand op grond van medische geschiktheid voor uit Rijks kas bekostigde opleiding

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp. Appellant, geboren op 24 juli 1989, had zich op 11 september 2013 gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een eerdere VMBO koksopleiding, die hij niet had afgemaakt door letsel aan zijn pols, werd hem bijstand toegekend. Echter, per 1 februari 2014 werd de bijstand beëindigd omdat appellant in staat werd geacht om een uit Rijks kas bekostigde opleiding te volgen. Het college stelde dat appellant per 1 september 2014 recht had op bijstand, maar dit werd later ingetrokken omdat hij zich had aangemeld voor een andere opleiding.

Appellant maakte bezwaar tegen de beëindiging van zijn bijstand, met de stelling dat hij door zijn letsel niet in staat was om de opleiding te volgen. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, met als argument dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om een opleiding te volgen. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college terecht had gehandeld door de bijstand te beëindigen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij door medische redenen niet in staat was om een uit Rijks kas bekostigde opleiding te volgen. De Raad concludeerde dat de medische informatie die appellant had overgelegd niet voldoende was om zijn standpunt te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

15.8183 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 oktober 2015, 15/3677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017. Namens appellant is
mr. Oldenhof verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Poldermans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 24 juli 1989, heeft zich op 11 september 2013 bij het college gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Blijkens een plan van aanpak, dat naar aanleiding van deze aanvraag door een consulent van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is opgesteld, heeft appellant eerder een VMBO koksopleiding gevolgd, die hij niet heeft afgemaakt omdat hij letsel aan zijn pols heeft opgelopen. Uit het plan van aanpak blijkt verder dat de consulent op 18 november 2013 met appellant heeft afgesproken dat hij open dagen van opleidingen zal gaan bezoeken, bijvoorbeeld een open dag van de afgebroken koksopleiding, en dat hij zich met ingang van
1 februari 2014 zal inschrijven voor onderwijs op VMBO- of MBO-niveau. Voorts blijkt uit het plan van aanpak dat appellant zal worden aangemeld voor het Project Onderhoud Openbare Ruimten. Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het college aan appellant bijstand toegekend met ingang van 11 september 2013 onder gelijktijdige beëindiging van de bijstand per 1 februari 2014 met toepassing van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB, omdat hij per die datum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan gaan volgen.
1.2.
Appellant is gestart met het Project Onderhoud Openbare Ruimten. Omdat dit van beide kanten goed beviel, is hem een contract voor drie maanden aangeboden. Het college heeft appellant bij brieven van 11 maart 2014 en 22 juli 2014 meegedeeld dat hij nog steeds recht heeft op bijstand.
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 september 2014 beëindigd, omdat appellant bij de intake in november 2013 te kennen had gegeven de afgebroken MBO-opleiding te willen afmaken en hij per die datum kan starten met die opleiding. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij
onder andere aangevoerd dat hij door letsel aan zijn hand en pols niet de koksopleiding kan volgen.
1.4.
Bij besluit van 14 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant per 1 september 2014 naast de koksopleiding ook een andere uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding kan volgen en dat hij om die reden op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB geen recht heeft op bijstand. Niet is gebleken dat appellant niet over de capaciteiten beschikt om met een opleiding te starten of dat er andere omstandigheden zijn die dit niet mogelijk maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of het college terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB. Op grond van die bepaling bestaat geen recht op algemene bijstand voor degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1º. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, dan wel;
2º. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
4.2.
Zoals ter zitting is besproken is het geschil tussen partijen beperkt tot het antwoord op de vraag of appellant door een medische oorzaak per 1 september 2014 buiten staat was om uit
’s Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen.
4.3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door blijvend letsel aan zijn pols en hand niet in staat was de koksopleiding of een andere uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding te volgen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst appellant op de medische informatie die hij in beroep heeft overgelegd.
4.4.
Met de door appellant in beroep overgelegde stukken van de behandelend sector heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij per 1 september 2014 door een medische oorzaak buiten staat was om een uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding te volgen. Uit deze stukken, die dateren uit 2006 en 2009, volgt weliswaar dat appellant letsel aan zijn hand en pols heeft opgelopen en dat hij hiervoor meermaals is behandeld, maar in een rapport van 2 juni 2009 concludeert de behandelend ergotherapeut dat appellant na therapie volledig is hersteld, dat de kracht in zijn hand nagenoeg helemaal terug is en dat appellant in het dagelijks leven geen beperkingen meer ondervindt. In hoger beroep heeft appellant geen - recente - medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij nog dusdanige beperkingen aan zijn hand en pols ondervindt dat hij niet in staat was per 1 september 2014 deel te nemen aan een uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het college terecht met toepassing van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2014 heeft beëindigd.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD