Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Bij besluit van 19 september 2014 heeft het college appellante met ingang van 1 augustus 2014 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellante had gesteld dat zij leefde van leningen van haar ex-partner, maar de Raad oordeelde dat zij nog steeds gebruik maakte van de bankrekening van haar ex-partner en dat zij niet kon aantonen dat zij in de relevante perioden niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellante niet aan deze verplichting had voldaan. De beslissing van het college om de bijstandsaanvraag af te wijzen en de terugvordering van het voorschot werd daarmee bevestigd.