ECLI:NL:CRVB:2017:2419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
15/4914 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet WIA aan appellant, die zich ziek had gemeld wegens longklachten en later maagklachten ontwikkelde. Appellant, die als schoonmaker werkte, had in 2012 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv kritisch bekeken. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Hij overhandigde verschillende medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt. De verzekeringsarts van het Uwv heeft echter in zijn rapporten gemotiveerd dat er geen aanleiding was om de eerder vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische gronden van appellant afdoende had besproken en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met zijn klachten.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad zag geen reden om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, gezien de vastgestelde beperkingen. De uitspraak werd gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.

Uitspraak

15/4914 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2015, 14/7145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ҫakal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een arbeidsdiagnostisch rapport overgelegd. Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ҫakal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.
De Raad heeft het onderzoek heropend om het Uwv in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de door appellant overgelegde brieven van de longarts en de MDL-arts. Met het overleggen van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
29 december 2014 heeft het Uwv bij brief van 5 januari 2017 gereageerd waarna appellant een rapport van 30 januari 2017 door verzekeringsarts E. Siem-Yoe heeft ingediend. Hierop heeft het Uwv een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
De meervoudige kamer heeft het geding verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als schoonmaker voor 11,68 uur per week, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 18 juli 2012 ziek gemeld wegens longklachten. In de wachttijd heeft appellant maagklachten ontwikkeld. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van de door appellant overgelegde medische gegevens over de long- en maagproblematiek. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Nadat de arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van 16 juli 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft, onder overlegging van medische gegevens, appellant aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van de long- en maag/darmproblematiek door het Uwv zijn onderschat. Appellant is als gevolg van de longklachten snel vermoeid en heeft weinig tot geen energie waardoor een urenbeperking is aangewezen. Met betrekking tot de maag/darmklachten zijn door het Uwv onvoldoende beperkingen aangenomen voor reiken, torderen, tillen/dragen, knielen en hurken. Verder heeft appellant de geschiktheid voor de geduide functies bestreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de in bezwaar overgelegde stukken geen nieuwe gegevens gezien en heeft vervolgens de conclusies van de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep evenmin reden gezien af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige. Bij besluit van 22 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant de gronden van bezwaar herhaald. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in zijn rapport van 6 februari 2015 een reactie gegeven op de gronden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellant vastgestelde beperkingen. De verzekeringsartsen hebben de door appellant aangegeven klachten en de daartoe overgelegde medische informatie uit de behandelend sector betrokken en gewogen. In de rapporten van
19 mei 2014 en 16 oktober 2014 is gemotiveerd uiteengezet tot welke beperkingen dit heeft geleid. De verzekeringsartsen hebben volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is een urenbeperking aan te nemen omdat een noodzaak daartoe naar objectief medische maatstaven ontbreekt. Voorts zijn in de FML niet te geringe beperkingen vastgesteld. De enkele, niet met medische gegevens onderbouwde, stelling dat appellant lijdt aan een chronische hepatitis B, leidt niet tot bijstelling van de FML. Voorts heeft appellant niet duidelijk gemaakt welke aanvullende gegevens bij de behandelend sector nog door de verzekeringsartsen hadden moeten worden opgevraagd gelet op de medische gegevens die reeds bekend en betrokken zijn. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden herhaald. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en een urenbeperking had moeten worden aangenomen, heeft appellant een arbeidsdiagnostisch rapport overgelegd, inhoudende een rapport van verzekeringsarts
Siem-Yoe en een rapport van 5 november 2015 van arbeidsdeskundige B.A.M. van Zon. Nadien heeft appellant aanvullende rapporten van 29 september 2016 en 30 januari 2017 van verzekeringsarts Siem-Yoe overgelegd alsmede twee brieven van de longarts en MDL-arts. Verzekeringsarts Siem-Yoe heeft aangegeven dat er in 2013 sprake was van een maaginfectie waarvan de klachten in 2015 nog altijd aanwezig waren. Voorts is bij appellant sprake van anemie waarvan behandeling maar een kort effect had. In december 2014 is appellant getest op Hepatitis B waarna, zoals de uit in hoger beroep overgelegde medische stukken blijkt, in april 2015 is komen vast te staan dat hij drager is. Volgens verzekeringsarts Siem-Yoe kunnen de chronische vermoeidheidsklachten van appellant goed te verklaren zijn vanuit deze aandoeningen en fluctuerende pijnklachten. Als gevolg hiervan heeft appellant een slechte nachtrust waardoor hij continu vermoeid is en ’s middags geregeld slaapt. Dit rechtvaardigt een urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week volgens verzekeringsarts Siem-Yoe. Arbeidsdeskundige Van Zon heeft vervolgens geconcludeerd dat gelet op deze urenbeperking de geselecteerde fulltime functies niet geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft op de overgelegde rapporten gereageerd met een rapport van 8 juli 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft geen aanleiding gezien de vastgestelde belastbaarheid ten aanzien van de urenbeperking te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat niet duidelijk is op welke geobjectiveerde afwijking verzekeringsarts Siem-Yoe de urenbeperking grondt. Uit de stukken blijkt niet dat bij appellant op de datum in geding, 16 juli 2014, sprake was van Hepatitis B. Wel blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de brief van 4 februari 2014 van de behandelend internist dat bij appellant in het begin van 2014 sprake was van een licht en milde bloedarmoede. De door appellant ervaren vermoeidheidsklachten kunnen gelet op de mildheid volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet hieruit verklaard worden te minder nu appellant, zoals blijkt uit de tractusanamnese van de brief van de internist, geen vermoeidheidsklachten heeft aangegeven. De brief van 19 september 2016 van de longarts, waaruit blijkt dat er sprake is van ernstig longlijden, is evenmin aanleiding om de belastbaarheid te wijzigen aangezien deze brief niet ziet op de datum in geding. Uit de informatie van de longarts blijkt dat hij appellant kort na de datum in geding heeft gezien en dat het met de longen goed ging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de medische gronden die appellant eerder in beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht afdoende besproken. Zij heeft, met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsartsen van 19 mei 2014, 16 oktober 2014 en 6 februari 2015, met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen.
4.2.
Het in hoger beroep overgelegde arbeidsdiagnostisch rapport en de nadere rapporten van verzekeringsarts Siem-Yoe leiden niet tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan dat van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 8 juli 2016, 29 december 2016 en 20 februari 2017 gemotiveerd gereageerd op de rapporten van verzekeringsarts Siem-Yoe alsook de brieven van de longarts en de MDL-arts. In zijn rapport van 29 december 2016 heeft deze verzekeringsarts voldoende toegelicht dat uit de medische stukken niet blijkt dat bij appellant ten tijde van de datum in geding al sprake was van (dragerschap van) Hepatitis B. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 februari 2017 gemotiveerd aangegeven dat uit de stukken wel blijkt dat bij appellant ten tijde van de datum in geding sprake was van een lichte tot milde bloedarmoede. Dat de milde bloedarmoede niet de vermoeidheidsklachten van appellant kan verklaren en er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen, is gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet. Ook hebben de verzekeringsartsen toegelicht dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de klachten van de long-, maag/darmproblematiek. In het rapport van 19 mei 2014 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd dat appellant door zijn long- en maag/darmklachten minder actief is wat een negatief effect kan hebben op de algemene conditie en op het inspanningsvermogen. Met gedoseerde dagelijkse activiteiten kan appellant deze verbeteren. Als gevolg van de long-, maag/darmproblematiek heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen ten aanzien van het zwaarder lichamelijke inspanningen alsook ten aanzien van blootstelling van aan verhoogd infectierisico. Dit standpunt is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven. Met de beperkingen zoals neergelegd in de FML van
19 mei 2014 is in voldoende mate tegemoet gekomen aan de klachten van appellant. De Raad ziet geen reden de verzekeringsartsen niet in hun oordeel te volgen. De medische grondslag wordt onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies, zoals gemotiveerd door de arbeidsdeskundige in de Resultaat Functiebeoordeling van 23 mei 2014, onderschreven.
4.4.
Uit 4.1 tot met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) P. Boer

TM