ECLI:NL:CRVB:2017:2389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
16/5871 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor woninginrichting en kosten computer; voorwaarden en beleidsregels

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor woninginrichting en de aanschaf van een computer. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden had de aanvraag voor de kosten van de computer afgewezen en bijzondere bijstand voor woninginrichting verleend in de vorm van een renteloze lening, waarbij rekening was gehouden met een reserveringsbedrag. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van bijzondere bijstand om niet, omdat hij in de relevante periode voldoende had kunnen reserveren. Tevens werd geoordeeld dat de kosten voor de aanschaf van een computer niet noodzakelijk waren, aangezien de appellant gebruik kon maken van publieke computer- en internetfaciliteiten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond was verklaard.

Uitspraak

16.5871 PW

Datum uitspraak: 11 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2016, 16/1462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Namens appellant is
mr. Brosius verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van de Velde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot november 2012 inkomsten uit arbeid en aansluitend tot mei 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Appellant ontving vanaf 12 mei 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 10%. Appellant heeft opgegeven met ingang van 1 mei 2014 op kamers te wonen.
1.3.
Appellant heeft in verband met een verhuizing naar een zelfstandige woning op
8 september 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor onder andere kosten van woninginrichting en aanschaf van een computer.
1.4.
Bij besluit van 11 november 2015 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur aan appellant bijzondere bijstand verleend voor de kosten van woninginrichting in de vorm van een renteloze lening tot een bedrag van € 1935,30 op de grond dat appellant een bedrag van
€ 691,80 heeft kunnen reserveren in de periode van 12 mei 2014 tot en met 14 september 2015, te weten 6% per maand van de voor appellant van toepassing zijnde bijstandsnorm.
1.5.
Bij besluit van 25 november 2015 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een computer afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 27 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat bij de verlening van de bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting een reserveringsbedrag vanaf mei 2014 in mindering wordt gebracht omdat vanaf deze datum een toekomstige verhuizing voorzienbaar was. De kosten van een computer behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die ieder uit het eigen inkomen dient te voldoen, hetzij door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Woninginrichtingskosten
4.1.
In artikel 48, eerste lid, van de WWB staat dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald.
4.2.
In artikel 51, eerste lid, van de WWB staat vermeld dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9141) behoren de kosten van duurzame gebruiksgoederen tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Op grond van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid, neergelegd in Beleidsregels Bijzondere Bijstand, afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden (Beleidsregels) wordt, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen verstrekt in de vorm van borgstelling voor een persoonlijke lening bij de Kredietbank. Indien geen beroep kan worden gedaan op de voorliggende voorziening, wordt een renteloze geldlening verstrekt. Bij de beoordeling van de hoogte van het toe te kennen bedrag wordt rekening gehouden met de reserveringsruimte in het inkomen. Deze wordt afgetrokken van het toe te kennen bedrag. De reserverings- en aflossingsruimte in het inkomen wordt vastgesteld op 6% per maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het dagelijks bestuur verleent bijstand om niet indien een belanghebbende langer dan drie jaar een inkomen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft gehad.
4.5.
Appellant stelt dat het dagelijks bestuur bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Hij had geen reserveringsruimte omdat hij bijstand naar een te lage norm heeft ontvangen. Hij betaalde vanaf mei 2014 € 200,- per maand voor de kamerhuur. Dat was een commerciële huur omdat partijen hebben bedoeld een commerciële relatie te hebben. Het dagelijks bestuur kan zich niet enkel baseren op een grens van € 220,-. Appellant stelt dat zijn gemiddelde inkomen onder 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm lag.
4.6.
Het dagelijks bestuur heeft in het bij de Raad ingediende verweerschrift gemotiveerd uiteengezet welke bijstandsnorm ten aanzien van appellant in de periode van 12 mei 2014 tot en met 14 september 2015 van toepassing was. Vanaf 12 mei 2014 ontving appellant bijstand op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 10%, omdat hij de noodzakelijke kosten van het bestaan met anderen kon delen. Bij het vaststellen van de norm heeft het dagelijks bestuur beoordeeld of sprake is van een commerciële relatie en een commerciële huur. Voor een commerciële huur is aangesloten bij het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Dit was ten tijde van belang € 220,- per maand. Appellant betaalde een huur van € 200,- per maand, inclusief water- en energiekosten. Ter zitting van de Raad heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat niet enkel de huur in aanmerking wordt genomen, maar ook de feitelijke woonsituatie. Van
1 januari 2015 tot 1 juli 2015 is bijstand op grond van het overgangsrecht inzake de kostendelersnorm tot 1 juli 2015 ongewijzigd voortgezet. Vanaf 1 juli 2015 ontving appellant bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande, waarbij de kostendelersnorm is toegepast.
4.7.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de vaststelling door het dagelijks bestuur van de bijstandsnorm in de periode van 12 mei 2014 tot en met
14 september 2015 onjuist is. De stelling van appellant dat hij door een te lage bijstandsnorm niet heeft kunnen reserveren, slaagt dan ook niet. Dit leidt ertoe dat het dagelijks bestuur de reserveringsruimte op grond van de Beleidsregels terecht heeft vastgesteld op 6% per maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
4.8.
De beroepsgrond van appellant dat het dagelijks bestuur op grond van de Beleidsregels bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen, slaagt evenmin. Appellant voldoet niet aan de voorwaarde in de Beleidsregels, die inhoudt dat een belanghebbende langer dan drie jaar een inkomen heeft ontvangen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm
.Appellant ontving vóór november 2012 inkomsten uit arbeid, waarna hij tot mei 2014 een WW-uitkering en een uitkering op grond van de TW ontving. Niet in geschil is dat deze inkomsten boven de bijstandsnorm lagen.
4.9.
Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat zich een bijzondere omstandigheid voordeed op grond waarvan het dagelijks bestuur in afwijking van de Beleidsregels bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Dat hij vanwege zijn psychische klachten en/of verslavingsproblematiek niet heeft kunnen reserveren, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
Computer
4.10.
.Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.11.
De rechtbank heeft overwogen dat bij de beoordeling of de aanschaf van een computer met internetaansluiting noodzakelijk is, van belang is of zonder noemenswaardige beperkingen gebruik kan worden gemaakt van computer- en internetfaciliteiten van publieke organisaties. Naar het oordeel van de rechtbank kan appellant gebruik maken van computer- en internetfaciliteiten bij plaatselijke openbare instellingen en internetcafés, waarbij het dagelijks bestuur nog gewezen heeft op de mogelijkheid van het gebruik van een computer in de lokale bibliotheek. De kosten voor de aanschaf van een computer zijn dan ook niet noodzakelijk. Voorts hanteert het dagelijks bestuur buitenwettelijk begunstigend beleid waarin aan een bepaalde doelgroep bijzondere bijstand wordt verleend voor het gebruik van een computer. Om deel uit te maken van die doelgroep is het eerste criterium dat het gaat om gezinnen (gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders) met ten laste komende kinderen vanaf groep 7 basisonderwijs tot 18 jaar die onderwijs volgen. Appellant behoort niet tot de doelgroep en zijn beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is niet mogelijk bij buitenwettelijk begunstigend beleid. Het dagelijks bestuur heeft de gevraagde bijzondere bijstand voor de aanschaf van een computer dan ook terecht geweigerd.
4.12.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, zoals in 4.11 samengevat weergegeven, waarop dat oordeel berust. Hij voegt daaraan toe dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn psychische klachten en verslavingsproblematiek geen gebruik kan maken van faciliteiten in openbare gelegenheden.
4.13.
Uit 4.1 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD