ECLI:NL:CRVB:2017:2362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
16/5061 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten wegens gebrek aan acute noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten, specifiek voor een behandeling van parodontitis. De kosten van de behandeling bedroegen € 1.647,05, terwijl de appellant slechts een beperkte vergoeding van zijn zorgverzekering had gekozen. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de PW.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, gezien de ernst van zijn parodontitis en de mogelijke gevolgen van uitstel van behandeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Zvw in dit geval als toereikende voorziening geldt en dat de door de appellant aangevoerde redenen niet voldoende waren om te spreken van een acute noodsituatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie levensbedreigend was of dat er sprake was van blijvend ernstig letsel.

De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor het verlenen van bijstand onder de PW en de noodzaak om aan te tonen dat er zeer dringende redenen zijn voor bijstandsverlening, wat in dit geval niet is aangetoond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.5061 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 juni 2016, 16/593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant heeft op 8 september 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de PW ingediend voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. De kosten van de behandeling zullen € 1.647,05 bedragen. Appellant heeft een basis- en aanvullende verzekering bij VGZ. De maximale vergoeding voor tandheelkundige kosten vanuit de aanvullende verzekering bedraagt € 500,-. Appellant heeft echter voor een maximale vergoeding van € 250,- gekozen, omdat hij hierdoor een lagere premie betaalt.
1.3.
Bij besluit van 20 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW moet worden beschouwd. Voorts heeft het college overwogen dat niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking van
artikel 15, eerste lid, van de PW toch bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW. Bij appellant is sprake van een uitgebreide parodontitis waarbij snelle behandeling noodzakelijk is. Zonder behandeling kan de ontsteking zich zodanig uitbreiden dat kaakbotverlies optreedt. Bovendien is het mogelijk dat de ontsteking zich ontwikkelt tot een bloedvergiftiging die letaal kan verlopen. Verder is appellant niet in staat de kosten voor de behandeling te voldoen uit het maandelijkse bedrag dat hij aan bijstand ontvangt. Een mogelijke betalingsregeling met de behandelaar is geen optie, nu appellant niet in staat is het daarbij horende hoge maandbedrag te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Zvw voor de kosten van een tandheelkundige behandeling in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komt, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Appellant is verzekerd voor de kosten van tandheelkundige hulp voor € 250,- per jaar. De overige kosten worden als niet noodzakelijke kosten beschouwd, zodat artikel 15, eerste lid, van de PW aan bijstandverlening voor deze kosten in de weg staat.
4.2.
Het eerste lid van artikel 16 van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van
artikel 15, eerste lid, van de PW de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 16, eerste lid, van de PW moet voor het kunnen aannemen van zeer dringende redenen vaststaan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) kan van een acute noodsituatie worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat appellant heeft aangevoerd geen zeer dringende reden vormt als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Niet in geschil is dat bij appellant parodontitis is geconstateerd en dat de prognose zonder behandeling niet goed is, waarbij de kans bestaat dat door de jaren heen het gebit los zal raken. Dit levert echter geen acute noodsituatie op. Appellant heeft zijn stelling in hoger beroep dat sprake is van dreigende gezondheidsschade, die zelfs letale gevolgen zou kunnen hebben, niet met een verklaring van een parodontoloog onderbouwd. De stelling dat appellant niet in staat is de kosten van de behandeling te voldoen en een betalingsregeling met de behandelaar daarvoor geen oplossing biedt, levert evenmin een dringende reden op.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD