ECLI:NL:CRVB:2017:2362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten wegens gebrek aan acute noodzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten, specifiek voor een behandeling van parodontitis. De kosten van de behandeling bedroegen € 1.647,05, terwijl de appellant slechts een beperkte vergoeding van zijn zorgverzekering had gekozen. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de PW.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, gezien de ernst van zijn parodontitis en de mogelijke gevolgen van uitstel van behandeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Zvw in dit geval als toereikende voorziening geldt en dat de door de appellant aangevoerde redenen niet voldoende waren om te spreken van een acute noodsituatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie levensbedreigend was of dat er sprake was van blijvend ernstig letsel.
De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor het verlenen van bijstand onder de PW en de noodzaak om aan te tonen dat er zeer dringende redenen zijn voor bijstandsverlening, wat in dit geval niet is aangetoond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.