Uitspraak
15.7276 WWB
.Namens appellant is
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van de AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellant en zijn echtgenote ontvingen op het moment van belang een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op hun ouderdomspensioen. De Svb had op 30 september 2014 het recht op deze AIO-aanvulling opgeschort, omdat appellant niet had gereageerd op eerdere brieven. Appellant kreeg de kans om de gevraagde informatie voor 28 oktober 2014 aan te leveren, maar dit heeft hij niet gedaan.
Vervolgens heeft de Svb op 13 november 2014 de AIO-aanvulling ingetrokken, wat door appellant werd bestreden. De Svb verklaarde het bezwaar van appellant tegen het opschortingsbesluit niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak op 21 september 2016 geoordeeld dat de Svb aannemelijk had gemaakt dat het opschortingsbesluit correct was verzonden. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
In het hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen en dat de Svb geen deugdelijke verzendadministratie heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat, nu de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam onherroepelijk is geworden, het opschortingsbesluit in rechte vaststaat. De argumenten van appellant over de verzending kunnen daarom niet meer worden heroverwogen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep af.