ECLI:NL:CRVB:2017:2358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
16/2342 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen, waaronder een koel-/vriescombinatie, wasmachine en fornuis. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat volgens hen de kosten voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstand rechtvaardigden.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn lage inkomen, schuldenlast en fysieke en geestelijke problematiek bijzondere omstandigheden opleverden die recht gaven op bijstand. De Raad oordeelde echter dat het ontvangen van een inkomen op bijstandsniveau op zich geen bijzondere omstandigheid is en dat de appellant geacht wordt te kunnen reserveren voor dergelijke kosten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om te reserveren voor noodzakelijke kosten van het bestaan een belangrijke factor is bij de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag van de appellant rechtvaardigden, en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

16/2342 PW
Datum uitspraak: 11 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 april 2016, 15/6335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F.M. den Hollander, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2015. Namens appellant is verschenen mr. Den Hollander
.Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 29 december 2014 in aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. De WW-uitkering van appellant is met ingang van
7 februari 2015 beëindigd.
1.2.
Appellant heeft op 9 maart 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een koel-/vriescombinatie, een wasmachine en een fornuis met oven. Bij zijn aanvraag heeft appellant een pro-forma nota overgelegd voor een bedrag van in totaal
€ 1.232,-.
1.3.
Bij besluit van 19 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de kosten voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere omstandigheden die tot bijstandverlening moeten leiden ontbreken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft - samengevat - aangevoerd dat zijn lage inkomen, in combinatie met zijn schuldenlast en zijn fysieke en geestelijke problematiek bijzondere omstandigheden opleveren voor het verlenen van bijzondere bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het
college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De aanvraag om bijzondere bijstand heeft betrekking op de kosten van duurzame gebruiksgoederen. Het gaat hier om incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht dienen te worden voldaan. Dit is niet anders als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waarbij het met name gaat om de vraag of appellant de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor deze kosten.
4.4.
De rechtbank heeft juist geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2 in dit geval geen sprake was. Het ontvangen van een inkomen op bijstandsniveau is geen bijzondere omstandigheid, nu appellant wordt geacht te kunnen reserveren. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en eventueel daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Dat appellant naast de door hem gestelde financiële problematiek tevens kampt met fysieke en geestelijke klachten kan, los van het feit dat deze klachten niet nader zijn onderbouwd, evenmin als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
HD