ECLI:NL:CRVB:2017:2357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
16/6003 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 13 september 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 6 oktober 2015 een aanvraag ingediend op grond van de Participatiewet (PW), maar het college heeft deze aanvraag op 29 oktober 2015 buiten behandeling gesteld omdat appellant geen bank- en financiële gegevens kon overleggen. Appellant, die zich in een moeilijke situatie bevond en dakloos was, stelde dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken, omdat de bank geen informatie kon geven en de Belastingdienst geen gegevens over zijn bedrijf had. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet de benodigde informatie had verstrekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

16/6003 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2016, 16/68 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.C. Gordijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Namens appellant is
mr. Gordijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J.M. Boegborn
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 6 oktober 2015 gemeld voor het doen van een aanvraag op grond van de Participatiewet (PW) en deze aanvraag op 21 oktober 2015 ingediend. Appellant stond van 28 november 2012 tot 19 mei 2015 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als eigenaar van een eenmanszaak (markthandel).
1.2.
Bij brief van 21 oktober 2015 heeft het college appellant uitgenodigd voor een afspraak op 29 oktober 2015 en gevraagd onder andere een schriftelijk bewijs van de opheffing van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] (de bankrekening) mee te nemen en, indien deze niet is opgeheven, een print met het saldo en de boekingen van de laatste drie weken en gegevens over zijn financiële positie bij de bedrijfsbeëindiging, zoals een liquidatiebalans of aanslagen van de belastingdienst waarop zijn omzet is vermeld, over te leggen.
1.3.
Appellant is op 29 oktober 2015 gekomen en heeft te kennen gegeven dat de bankrekening is opgeheven en dat de bank daarover geen gegevens kon dan wel wilde verstrekken. Hij kon evenmin gegevens van de Belastingdienst overhandigen.
1.4.
Bij besluit van 29 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen informatie over de bankrekening en geen financiële gegevens over de bedrijfsbeëindiging heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat sprake is van een overmachtsituatie. Hij is al geruime tijd dakloos. Daklozen hebben vaak geen administratie meer. Hij heeft de bank om gegevens over de bankrekening verzocht, maar die heeft de gegevens niet kunnen verstrekken. Verder beschikt de Belastingdienst niet over de financiële gegevens van zijn bedrijf. Gegevens die er niet zijn, kan hij niet opvragen
.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de gegevens waar het college om heeft verzocht voor de beslissing op de aanvraag nodig waren ten behoeve van een goede beoordeling van de financiële positie van appellant. Evenmin is in geschil dat appellant de gevraagde gegevens over de bankrekening en over zijn financiële positie bij de bedrijfsbeëindiging niet heeft verstrekt.
4.3.
Appellant moet, anders dan hij stelt, redelijkerwijs in staat zijn geweest om over de gevraagde gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen
.Appellant stelt dat de bankrekening is opgeheven en dat de bank geen informatie hierover heeft kunnen verstrekken, maar hij heeft deze stelling niet onderbouwd met een verklaring van de bank waaruit dit blijkt. Dit geldt eveneens voor zijn stelling dat de Belastingdienst niet over financiële gegevens van zijn bedrijf beschikt.
4.4.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD