ECLI:NL:CRVB:2017:2319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
16/5743 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging bijstandsverlening en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 27 juli 2016 uitspraak deed in een geschil over de beëindiging van de bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel. Appellante ontving bijstand van 18 oktober 2000 tot 17 mei 2015, maar deze werd beëindigd omdat zij recht had op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Het college had appellante verzocht om bepaalde financiële documenten te overleggen, maar zij voldeed niet aan dit verzoek binnen de gestelde termijn. Het college verklaarde het bezwaar van appellante tegen het verzoek niet-ontvankelijk, omdat het verzoek niet op rechtsgevolg was gericht.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren terecht was, omdat het verzoek van het college als een voorbereidingsbesluit moest worden aangemerkt. Appellante was niet rechtstreeks in haar belang getroffen door dit besluit, en de rechtbank bevestigde dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier J.M.M. van Dalen, op 27 juni 2017.

Uitspraak

16.5743 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 juli 2016, 16/422 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (college)
Datum uitspraak: 27 juni 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek te zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2017. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.D. Dorenbos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand van 18 oktober 2000 tot 17 mei 2015, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 8 mei 2015 heeft het college de bijstand met ingang van 17 mei 2015 beëindigd omdat appellante per die datum recht heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft de Sociale Verzekeringsbank bij het college gemeld dat appellante sinds 1 februari 2012 een [buitenlands] pensioen ontvangt op haar [buitenlandse] bankrekening. Naar aanleiding daarvan heeft het college appellante op 10 augustus 2015 schriftelijk verzocht om vóór 26 augustus 2015 betaalspecificaties van haar [buitenlands] pensioen over de periode van
1 februari 2012 tot en met 16 mei 2015, alle afschriften van haar [buitenlandse] bankrekening over de periode van 18 oktober 2000 tot en met 16 mei 2015 en een vertaling van de polis van het [buitenlands] pensioen over te leggen. Indien appellante de gevraagde stukken niet binnen de gestelde termijn overlegt en haar dat kan worden verweten, zal de bijstand per 18 oktober 2000 worden ingetrokken. In dat geval zal appellante daarover een apart bericht ontvangen. Appellante heeft de gevraagde stukken niet binnen de gestelde termijn overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het schrijven van 10 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat dit schrijven een verzoek met aankondiging betreft en niet op rechtsgevolg is gericht, zodat het niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 10 augustus 2015 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure ter voorbereiding van een besluit van het college.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 10 augustus 2015 een besluit is als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb inzake de procedure ter voorbereiding van een herzienings- en terugvorderingsbesluit van het college. Appellante werd door dit voorbereidingsbesluit - los van het destijds nog te nemen herzienings- en terugvorderingsbesluit - niet rechtstreeks in haar belang getroffen. Het tevens nog in het voorbereidingsbesluit van 10 augustus 2015 neergelegde standpunt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden kon immers in het kader van het bezwaar en beroep tegen het herzieningsbesluit ten volle worden aangevochten en worden beoordeeld.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het besluit van 10 augustus 2015 niet voor bezwaar vatbaar is en dat het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor toekenning van vergoeding van schade bestaat gelet hierop geen ruimte.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD